Sing Me a Song
Wiens verhaal is dit?
Smartphones zijn inmiddels zelfs doorgedrongen tot het geïsoleerde klooster in Bhutan waar regisseur Thomas Balmès eerder Happiness (2013) filmde. Dat heeft gevolgen voor het leven van zijn toenmalige hoofdpersoon en die worden in Sing Me a Song flink gedramatiseerd.
Het bergdorpje Laya in Bhutan, gelegen op vierduizend meter hoogte, was nog altijd niet aangesloten op elektriciteit of het internet toen de Franse filmmaker Thomas Balmès er in 2011 de laatste opnames maakte voor Happiness. In idyllische shots documenteerde hij het leven van de acht jaar oude monnik Peyangki, die ervan droomde om lama te worden maar intussen bad voor het hoogst denkbare geluk: een televisietoestel.
Beelden uit Happiness introduceren Peyangki voordat we hem in Sing Me a Song terugzien als zeventienjarige. In de tussenliggende jaren heeft Laya een hele inhaalslag gemaakt. Over televisie heeft niemand het meer, maar de smartphone is niet meer weg te denken uit het klooster. De religieuze studie kan Peyangki intussen niet meer zo boeien en via WeChat is hij in contact gekomen met een leuk meisje uit de hoofdstad. Kortom: de wereld lokt en Peyangki moet zich gaan afvragen of zijn toekomst nog wel binnen de boeddhistische orde ligt.
Dat is op zichzelf een interessant gegeven, maar Balmès is het om meer te doen. Dat laat hij voor het eerst zien in een shot van een groepje jonge monniken die samen gebeden prevelen. Hun ogen lijken gericht op de gebedstekst die voor hen ligt, maar wanneer de camera langzaam naar achteren beweegt komen de telefoons in beeld die ze in hun handen hebben. Hun lippen bidden, maar hun geest is opgeslokt door een game.
In dat ene shot vertelt Sing Me a Song een heel verhaal, maar wiens verhaal is dat? De esthetische kaders en zorgvuldige choreografie verraden dat vrijwel niets in deze documentaire berust op toevallige observatie. Verderop in de film wordt een shot van Peyangki, die op een markt een zwart plastic wapen koopt, gevolgd door een scène waarin de hele troupe jonge monniken elkaar met spiksplinternieuwe speelgoedpistolen te lijf gaat. Het beeld is een esthetische clash van wijnrode monnikspijen, kinderlijke opwinding en glimmende wapens. Hier kijken we allang niet meer naar een documentaire, maar naar een door Balmès geregisseerde speelfilm met deze jongens als figuranten. De film zelf geeft geen enkele aanwijzing waarop het script dat zij uitspelen is gebaseerd: hun eigen ervaringen, of de projecties van de filmmaker? En zijn zij bewuste participanten in dat proces of onwetende pionnen?
Dit zijn niet de vragen die Sing Me a Song wil oproepen. Met een zweem van cultuurkritiek stevent de film in feite doelgericht af op dezelfde kraakheldere tegenstelling waarop Happiness stoelde: tussen de lokale traditie (die gelukkig maakt) en de globalisering in de vorm van moderne communicatietechnologie (die ongelukkig maakt). Maar wie beter kijkt merkt dat juist dát arrogante perspectief het meest ondermijnend is voor Peyangki’s levensgeluk.