Rizi
Teder en intiem
In Rizi (Days) slaat de grootmeester van de slow cinema Tsai Ming-liang op zijn vertrouwde trom van grootstedelijke eenzaamheid en vervreemding. Toch er is ook ruimte voor tederheid in de meest intieme film van de Maleisisch-Taiwanese regisseur.
Sommige regisseurs vormen een unieke twee-eenheid met een acteur. Illustere voorbeelden zijn François Truffaut met Jean-Pierre Léaud en Federico Fellini met Marcello Mastroianni. Ook Tsai Ming-liang en Lee Kang-sheng zijn een onverbrekelijk duo. Lee’s gezicht, dat altijd een diep weggeborgen stil verdriet doet vermoeden, maakt hem tot de perfecte acteur voor Tsai’s films, want die gaan altijd over eenzaamheid en isolement van stadsbewoners. Sinds Tsai’s debuutfilm Rebels of a Neon God uit 1991 speelt Lee steevast de hoofdrol.
Het leverde meerdere slowcinema-hoogtepunten op, waarin op zijn minst altijd één scène zit die zich in het geheugen vastzet. Zoals de slotscène van Vive l’amour (1994), waarin een jonge vrouw op een bankje in een park in Taipei tien minuten (!) eerst stil en daarna hartverscheurend huilt. Niet uit materiële ellende – ze heeft een baan en is niet arm – maar uit een gevoel van intense eenzaamheid. Door de ziel snijdt ook de scène van de uitgebuite migrant in Stray Dogs (2013), die als slecht betaald baantje op een druk kruispunt in Taipei in de stromende regen voor de ogen van automobilisten een reclamebord omhoog houdt dat koopappartementen aanprijst. Hartverscheurend, deze uiteraard door Lee gespeelde vernedering en treurnis.
Lee’s personage in Rizi is een mengeling van biografische en fictieve elementen. De vijf minuten durende openingsscène, waarin de acteur in een stoel voor zich uitstaart, maakte Tsai toen Lee ziek was en het plan opvatte om een documentaire over hem te maken. Die is er niet gekomen, maar de documentairebeelden vinden nu hun weg in Rizi. Daarin duiken ook Lee’s nek- en rugklachten, die eerder een grote rol speelden in The River (1997) weer op. De opnamen van de heftige behandeling van Lee’s rugpijn – een combinatie van acupunctuur, verbrande kruiden, elektriciteit en hitte – zijn eveneens documentair.
De referenties aan Tsai’s eerdere films zijn interessant, maar niet noodzakelijk om het in Taipei spelende Rizi te kunnen waarderen. Lee speelt een eenzame man, die hevig verlangt naar menselijk contact. Hij huurt in een hotelkamer een masseur, een jonge knul die misschien ook sekswerker is. Twintig minuten duurt de massage, die buiten beeld eindigt in een orgasme. Opmerkelijk is dat dit fysieke contact anders dan in veel films van Tsai teder is. Het maakt Rizi tot Tsai’s meest intieme film. Aangrijpend hoe de man het afscheid van de jongen uitstelt.