Pandora and the Flying Dutchman
Amour fou en close-ups van Ava Gardner
Filmsterren als Ava Gardner ontstaan wanneer een tovenaar van het licht (Jack Cardiff) en een surrealistisch filmmaker (Albert Lewin) een in legendes en mythes gedrenkt liefdesverhaal vertellen: Pandora and the Flying Dutchman.
“Albert Lewin bleef maar zeggen ‘Laten we nog een close-up van Ava Gardner maken’, ook al hadden we die opname niet nodig”, bekent cameraman Jack Cardiff (Black Narcissus) wanneer hij Pandora and the Flying Dutchman herbekijkt. “Hij was niet enkel gepassioneerd door kunst en schoonheid maar creëerde ook graag een droomachtige sfeer.” Deze om financiële redenen (het vrijmaken van Amerikaanse tegoeden na de Tweede Wereldoorlog) in Europa met een Britse crew gedraaide MGM-productie is een atypische film voor Hollywoods gouden jaren vijftig. Met bizarre objecten (standbeelden op het strand), barokke nachtmerries (een tragische, futiele zelfmoordpoging), flarden jazzmuziek, extreme perspectieven en een onwerkelijke sfeer waardoor alles niet in het echt maar in een droom lijkt te gebeuren.
Scenarist-regisseur Albert Lewin (1894-1968) was zelf een buitenbeentje. Een mysterie eigenlijk. Een New Yorkse intellectueel, estheet en kunstverzamelaar, vertrouweling van de creatieve mogul Irving Thalberg, die na kennismaking met het Duitse expressionisme een academische carrière opgaf maar zich in de filmindustrie lang gedeisd hield. Hij werkte eerst als scriptadviseur en toen als producent van populaire vak-cineasten als Tay Garnett en Frank Lloyd. Pas na twintig jaar maakt hij zijn regiedebuut met een droomproject: het leven van schilder Paul Gauguin bekeken door de ogen van schrijver Somerset Maugham (The Moon and Sixpence, 1942). Het was de start van een amper zes titels tellend oeuvre met artistiek raffinement. Getuige The Picture of Dorian Gray (1945), The Private Affairs of Bel Ami (1947) en de film die Ava Gardner tot filmster maakt: Pandora and the Flying Dutchman.
In dit morbide amour-fou-verhaal is liefde een ziekte, een lot dat Pandora (Gardner) met bezieling torst wanneer ze zegt haar geliefde te ‘herkennen’. Als vrije vrouw is ze bereid alles op te offeren voor haar passie. Terwijl de vervloekte Hendrik van der Zee (James Mason) al eeuwen rondvaart op zoek naar de vrouw die hem via haar dood wil bevrijden van het eeuwige leven. Liefde als een vorm van bezetenheid, als een sublieme gevangenis, tegelijk absurd en fataal, was een surrealistisch thema dat in Pandora weerspiegeld wordt door het portret dat de mysterieuze ‘Vliegende Hollander’ schildert van de vrouw die hij nooit zag maar altijd al kende. “Ik wilde een surrealistische film maken”, benadrukt Lewin en dat zien we in droomscènes, Cardiffs vlammend licht- en Technicolorspel, literaire citaten (in het alternatief begin een kwatrijn uit Omar Khayyáms ‘Rubáiyát’) en sensuele dansfeesten. En in omhelzingen die eindigen met een dromerige close-up. Overbodige poëtische momenten die voor Lewin essentieel waren.