LET ME IN
Bruter en explicieter

Met zijn subtiele horrorfilm let me in weet Matt Reeves de valkuilen van de remake te omzeilen en zelfs iets aan het origineel let the right one in toe te voegen.
In de Filmkrant van april 2009 omschreef Mariska Graveland de Zweedse horrorfilm let the right one in (Tomas Alfredson, 2008) als ’tragisch zonder tranen, griezelig zonder effectbejag en dramatisch zonder larmoyantie.’ Tot verrassend grote hoogte kan hetzelfde gezegd worden over Matt Reeves’ Hollywoodremake let me in. Reeves bewandelt kundig het slappe koord tussen getrouwheid en eigenzinnigheid, en weet de Hollywoodneiging om subtiele Europese films uitleggerig te hermaken knap te vermijden.
Het basisgegeven is gelijk gebleven: de opbloeiende relatie tussen buurkinderen Owen en Abby, in het origineel Oskar en Eli geheten en hier gespeeld door Kodi Smit-McPhee (the road) en Chloe Moretz (kick-ass). Ze dragen beiden dezelfde triestheid in zich, alleen blijkt de oorsprong daarvan nogal te verschillen: Owen wordt gepest op school; Abby is een honderden jaren oude vampier, voor eeuwig gevangen in een meisjeslichaam. Ook de jaren tachtig-setting van de Zweedse versie is behouden, al is het verhaal verplaatst naar Los Alamos, New Mexico.
Godsvrezendheid
Elke remake roept onvermijdelijk de vergelijking met het origineel op. Dat is nog sterker zo wanneer dat origineel slechts een krappe twee jaar geleden uitkwam, zoals hier het geval is. Toch is het niet helemaal eerlijk; de films mikken duidelijk op een verschillend publiek. Dat geldt niet alleen op de Amerikaanse markt, met zijn afkeer van ondertitels, maar ook hier: dit soort grote Amerikaanse films (Reeves’ vorige was de kaskraker cloverfield) hebben een andere status, draaien in andere (en meer) zalen en trekken dus een ander publiek dan een kleine Zweedse thriller.
Dat alles gezegd hebbende zijn de interessantste aspecten aan let me in toch vooral de punten waar hij afwijkt van de eerdere versie. Eli was een gecastreerd jongetje; Abby is dat niet (expliciet) meer. De verhouding tussen Abby en de oudere vaderfiguur (Richard Jenkins) die haar beschermt en verzorgt, krijgt meer context, wat ook Abby’s houding naar Owen anders maakt. Er wordt duidelijk verwezen naar rear window, en Hitchcock is sowieso nooit ver weg. De horroreffecten zijn iets sterker aangezet, Abby’s bloeddorst iets bruter en explicieter getoond.
Maar vooral wordt het religieuze extra benadrukt. Tot drie keer toe komt op televisies in de achtergrond Reagens beruchte ‘Evil Empire speech’ voorbij, waarin de toenmalige president de Sovjet-Unie ’the focus of evil in the world’ noemde en de goedheid van Amerika direct relateert aan haar Godsvrezendheid. Owens moeder (Cara Buono, wier gezicht niet in beeld komt) heeft een plaatje van Jezus aan haar spiegel hangen, zoals anderen er een filmster of pinup hebben. En als Abby’s beschermer verminkt in het ziekenhuis belandt, is het eerste waar de recherche aan denkt een satanistische cult. Het geeft dit kleine liefdesdrama een subtiel en welkome politieke lading.
Joost Broeren