LA VIE AU RANCH (Sophie Letourneur over)
Het vrouweneiland

Sophie Letourneur (foto: Angelique van Woerkom).
Soms lijkt het of de camera voor de acteurs onzichtbaar was in Sophie Letourneurs la vie au ranch. Het is een van de films die te zien is in het Filmmuseum-programma ‘Previously Unreleased’. De film is heel strak opgezet. "Ik wilde laten zien hoe dwingend en gewelddadig een groep kan zijn."
Midden in Parijs ligt de Ranch. Een studentenhuis, meidenhuis, honk, drankhol, een uitvalsbasis. De mogelijkheid van een eiland, zoals Pedro Gonzalez-Rubio elders in deze Filmkrant ook al Houellebecqs roman in herinnering roept. En dat geldt voor de Ranch in meer opzichten dan alleen de fysieke locatie. Sophie Letourneur wilde eerst en vooral een film maken over de bindende en beschermende maar vooral ook de verstikkende werking van de groep, een onderwerp waar ze in twee eerdere films ook al aan refereerde. De groep als regelgever en bestraffer, als allesziend oog, als eiland in de wereld. En hoe daaraan te ontsnappen als je beseft dat je alleen verder wilt? Dat gaat nooit zonder slag of stoot.
Hoe heeft u het in godsnaam geflikt? Uw jonge spelers acteren soms zo natuurlijk dat ze de camera compleet vergeten lijken te zijn. Ik heb alles extreem tot in de details voorbereid. Shots, licht, geluid, dialoog, accenten in de dialoog, timing: alles lag vast en er mocht niet van worden afgeweken.
Maar dan nog. De acteurs waren beginners, geen routinés. Het was een groep vrienden die elkaar al tien jaar kenden. Ze waren gewend met elkaar om te gaan. Ik heb ze de tekst helemaal van cd laten leren, met nauwkeurige aanwijzingen. Zelfs de intonatie was door mij bepaald. Omdat ze die tekst daarna zo goed kenden, voelden ze zich volledig op hun gemak. We hebben van tevoren wel wat geïmproviseerd maar niet tijdens het filmen. Ik zag dat de boel er niet beter op werd als ze tijdens die improvisaties van mijn aanwijzingen afweken.
Waarom alles zo extreem in de hand houden? Ik ben geïnteresseerd in de taal. Niet in de linguïstische analyse of zo maar in de manier waarop we taal gebruiken om onze ideeën over te brengen aan de ander. Dat komt heel nauw. We gebruiken duizend kleine accenten en bewegingen om nuances over te brengen.
Maar ik had nog een reden. Het verhaal komt uit mijn eigen leven, net zoals in Roc et canyon en Manue bolonaise. Hoewel dat kortere films waren, vormen ze samen een trilogie over vriendschap en groepsgedrag. Ze hebben me in staat gesteld afscheid te nemen van een moeilijke periode in mijn leven waarin ik mensen ben kwijtgeraakt. Ik wilde laten zien hoe claustrofobisch en dwingend en gewelddadig een groep kan zijn. De groep is een cocon en daar moet je op een bepaald moment uittreden om jezelf te ontwikkelen en jezelf als individu te leren kennen.
U hebt de trilogie hiermee afgesloten. Wat nu? Ik wil me voor een nieuwe film opnieuw op mijn eigen leven richten. Op de levensfase waar ik nu in zit, waarin ik op mezelf teruggeworpen ben en de eenzaamheid ontdek.
U laat de meiden boeren, drinken en scheten laten. Zo’n onverbloemde kijk zie je niet vaak. Regisseurs als Chantal Akerman en Catherine Breillat laten vrouwen van een heel eigen kant zien maar veelal zijn het mannen die in film de blik op vrouwen bepalen. Vrouwen hebben veel geleden onder dat imago. Wat we zien is een gefantaseerd beeld, verzonnen door mannen. Dat moet rechtgezet worden. Ik wilde per se geen vrouwen laten zien die hun gedrag en temperament aanpassen om tegemoet te komen aan de verwachtingen van mannen. En zachtheid faken, vrouwelijkheid, misschien zelfs onderdanigheid. Ik wilde vrouwen laten zien onder elkaar, zonder dat er een man bij is. Zonder dat er fantasie bij komt kijken. En als er dan toch jongens bijkomen dan zijn het maatjes. Dan zijn het net kinderen. Maar zonder romantiek. Want daar gaat het hier niet om. Deze meiden zijn zichzelf kwijtgeraakt omdat ze zo opgaan in de groep. Dan kan er geen echte liefde met een ander ontstaan. Een vriend hebben is meer een smoes om ergens met vriendinnen over te kunnen babbelen.
De groep bestaat uit nogal, laten we zeggen, kleurrijke personages. Had u die vóór het schrijven al in uw hoofd zitten? Omdat het deels autobiografisch is, wist ik heel goed wat voor types ik wilde hebben. Elk personage correspondeert met een vriend in mijn leven. We gingen vroeger ook elk jaar naar de Dordogne, zoals in de film. Die trip had eigenlijk rust moeten brengen maar hij leidde juist tot een explosie omdat daar alle angsten en frustraties boven komen.
Hebben de mensen uit uw verleden de film gezien? Alleen Manon, die vroeger mijn hartsvriendin was. Ik heb mijn eigen vriendengroep ooit moeten verlaten omdat ik een vreselijke ruzie met haar kreeg. Toen ze de film zag, is ze weer kwaad geworden. Ze vond het heel erg.
Dat u de film aan Manon opdroeg zag ik gezien het verhaal als een wrede grap. Maar dat is het dus niet? Nee. Het is juist heel triest. Ik ben er nog steeds triest over. Omdat die breuk met Manon heel diep heeft ingegrepen. Het was een beetje zoals breken met een zus.
Ronald Rovers
Verder te zien
De Franse James Bond
Laat het hem maar niet horen, want de Franse geheimagent OSS 117, of, in het dagelijkse leven, Hubert Bonisseur de la Bath, wil liever niet met zijn Engelse collega James Bond worden vergeleken. Of beter gezegd: dat hoort auteur Jean Bruce liever niet, die aan de wieg stond van een reeks van ruim tweehonderd verhaaltjes die door grootheden van Jean Cocteau tot John F. Kennedy werden verslonden en waarvan de eerste al werden gepubliceerd ruim voordat James Bond het levenslicht zag. De rest is, dan toch weer, hetzelfde. Geheim agent op pad in exotische oorden waar enge Russen, criminele Chinezen en andere misdadige meesterbreinen de wereldorde bedreigen. Beeldschone vrouwen die hem van de goede zaak afhouden. Regisseur Michel Hazanavicius nam het op zich op de reeks te verfilmen. Deel 2 Rio ne repond plus kwam vorig jaar uit, deel 3 is in de maak. Hij koos niet voor Bond, maar voor spoof, denk Austin Powers, maar dan op z’n Frans.
Dana Linssen
Oss 117: Rio ne repond plus | Frankrijk, 2009 | Regie: Michel Hazanavicius | Te zien: vanaf 22 juli
Geen weg over rozen
Als. Als. Als. Guo Xialu niet zo’n populaire Chinese schrijfster en al bekende documentairemaakster was geweest, was haar eerste speelfilm She, a Chinese dan uitverkoren tot de competitie van Locarno en had hij er dan het Gouden Luipaard gewonnen? Liever dan deze goed gemaakte, integere, weinig op aan te merken ‘Chinees meisje gaat van het platteland naar de grote stad’-film, had ik bijvoorbeeld die andere Locarno-winnaar The anchorage nog eens gezien. Maar as is verbrande turf. Als Guo geen schrijfster was geweest had ze haar film trouwens ook nooit in hoofdstukken verdeeld, die ook nog eens precies vertellen waar hoofdpersoon Mei zich bevindt tijdens haar reis. Het is een reis van traditie naar moderniteit. Een ontsnapping aan een gearrangeerd huwelijk en talloze handtastelijke mannen die, ook in China, nu eenmaal denken dat een vrijgevochten meisje een makkelijke vangst is. Als ze op een vuilnisbelt, waar ze als voddenraapster wat geld probeert te verdienen voor haar vlucht, een plastic flesje uit Europa in handen krijgt, is het niet moeilijk te bedenken dat dat haar uiteindelijke einddoel zal zijn. Geen weg over rozen: hij voert haar langs geweld, prostitutie en misdaad, rotbaantjes en de hele santenkraam. Desondanks een onverschrokken ode aan de kracht van een jonge vrouw, dubbel gehandicapt, omdat ze ‘she’ is en ‘a Chinese’.
DL
She, a Chinese | China, 2009 | Regie: Guo Xiaolu | Te zien: vanaf 29 juli
À la Russe
"Ik kan het me niet herinneren", zijn de eerste woorden die Shultes spreekt in de debuutfilm van de in Georgië geboren regisseur Bakur Bakuradze die twee jaar geleden in de Quinzaine in Cannes werd vertoond. Het lijkt wel alsof zijn geheugenverlies symbool moet staan voor de hele Russische maatschappij: we treden binnen in die uit de ex-Oostblok- en artfilm al te bekende apathische wereld van lamlendige mannen en afgebladderde appartementen. In eentje ervan woont Shultes met zijn zieke moeder, en zelfs als zij sterft toont hij geen enkele emotie. De enige keer dat dat afgemeten en uitgestreken bestaan aan het wankelen wordt gebracht, is als hij via videobeelden met de emoties van een ander wordt geconfronteerd. Maar voordat we te weten komen wat er met Shultes echt aan de hand is, volgen we hem als zakkenroller door de Moskouse straten. En daar lijdt de film werkelijk onder die opzichtige Bresson-hommage. Regisseur Bakuradze heeft ontegenzeggelijk talent, en als thermometer in hedendaags Rusland geeft Shultes een interessante vorm van onderkoeling aan, maar om Pickpocket (1959) te evenaren of zelfs maar van een hedendaagse variant te voorzien, is meer nodig dan een uitgestreken gezicht en close-ups van een hand in een vreemde zak.
DL
Shultes | Rusland, 2008 | Regie: Bakur Bakuradze | Te zien: vanaf 12 augustus
Indie op z’n best
De filmende broertjes Josh en Benny Safdie groeiden op voor de videocamera van hun vader. Niet altijd tot hun genoegen trouwens. Maar het leidde er wel toe dat de camera voor het tweetal nauwelijks geheimen meer lijkt te hebben. In Go get some rosemary, die vorig jaar in de Quinzaine in Cannes in première ging, hebben ze hun jeugdherinneringen verfilmd — deels aangedikt, al blijven ze in interviews een beetje cryptisch over die scène met die slaappillen. Toch zit je er niet met een voyeuristische blik naar te kijken, omdat het tweetal een zeldzaam vermogen heeft om zelfs de meest onverantwoordelijke volwassenen toch met een zeer vergevingsgezinde en humane blik te bekijken. De film-Safdies worden gespeeld door Sage en Frey Ranaldo, de kinderen van Sonic Youth-voorman Lee Ranaldo, die zelf ook nog even in een bijrolletje is te zien (evenals Abel Ferrara, dus de Safdies zitten goed in hun New Yorkse hippe contacten). Ze laten zich het grillige en wispelturige gedrag van hun manische filmvader Lenny (filmregisseur Ronald Bronstein) braaf welgevallen. Zoals kinderen nu eenmaal geen oordelen hebben over hun ouders, omdat het simpelweg hun ouders zijn. Amerikaanse braveriken gruwden van het feit dat de New Yorkse jongetjes er alleen voor boodschappen op worden uitgestuurd, of door hun vader met zijn one night stand en haar vriend op een tripje upstate worden meegenomen. Door de realistische, John Cassavetes-achtige stijl van de Safdies, dachten ze waarschijnlijk dat het allemaal ‘echt’ was. Heerlijk zoveel misverstanden, om wat American indie op z’n best is, die pijnlijke vragen over volwassen worden, verantwoordelijkheden en ouderschap niet uit de weg gaat, maar ze even manisch als vader Lenny omhelst. Een ode aan het leven en de feilbare mens.
DL
Go get some rosemary | Verenigde Staten, 2009 | Regie: Josh & Benny Safdie | Te zien: vanaf 19 augustus
Slacker versus Mumblecore
Het einde van het zelfmedelijden
Terwijl de filmpers zich erover beklaagt dat ‘indie’ een Amerikaanse genreterm is geworden voor slap-alternatieve komedies als Little miss sunshine en Juno, krijgen de echt onafhankelijke Amerikaanse nichefilms van de mumblecore-beweging in Europa (nog) geen voet aan de grond. Een dialoog van eind-twintigers Joost Broeren en Eva Sancho Rodríguez over hun generatie en de films die zij voortbrengt.
The exploding girl.
Eva: Je kunt zien dat we met een nieuwe generatie te maken hebben, als je kijkt naar het verschil tussen de slackerfilms uit de jaren negentig en de mumblecorefilms van de afgelopen jaren. Op het eerste gezicht bestaan beide genres uit films waarin intelligente twintigers doelloos rondhangen en ‘of age’ komen. Er zijn echter enorme verschillen, die qua esthetiek en inhoud volgens mij te maken hebben met de bredere tijdgeest — dit is dus mijn dappere poging tot cultuurfilosofie.
Joost: Kom maar op! Laten we niet bang zijn hier een groot verhaal te vertellen. Iedere generatie definieert zich toch aan de hand van wat het niet wil zijn, namelijk de generatie(s) ervoor. Of dat nu de idealistisch-ambitieuze jaren zestig-generatie is (die zich nu, ouder en wijzer, erover beklaagt dat ‘de jeugd’ geen ambities en idealen heeft — oftewel hun troep niet wil opruimen), of de jaren-tachtig-krakers, anarchistisch en anti-alles. We weten misschien nog niet wat deze generatie brengt, maar we weten wel wat we niet zijn: de twintigers van wat Generatie X is gaan heten.
Eva: Als ik aan de twintigerfilms van de jaren negentig denk, denk ik vooral aan hopeloze nietsnutten: Richard Linklaters Slacker (1991), Kevin Smiths Clerks (1994), en aan praatzieke wijsneuzen die dwangmatig aan de popcultuur refereren — de personages van scenaristen als Joss Whedon of Kevin Williamson. Maar de prototypische film is misschien wel Reality bites (Ben Stiller, 1994), over pas afgestudeerde underachievers die heel expliciet hun zelfmedelijden belijden. Leilana (Wynona Ryder) probeert na lang aarzelen een documentaire te maken, maar de commerciële zender waar ze werkt verandert het tot mainstream-pulp. Deze schande rechtvaardigt haar slachtofferrol.
Joost: Ondertussen was Reality bites wél de commercieel meest succesvolle slackerfilm. Het postmodernisme mag het verschil tussen hoge en lage cultuur dan zogenaamd in de prullenbak hebben gegooid, intussen is de grote worsteling in de meeste van deze films juist de strijd tussen commercie en de zogenaamde authenticiteit van de makers. De grootste angst is een sell-out te zijn, je te conformeren aan de samenleving waardoor ze zich allemaal zo miskend voelen.
Eva: Precies, I blame postmodernism. De ‘verloren’ Generatie X groeide op in een tijd waarin alle uitingen werden gerelateerd aan wat daarvoor al bestond. Alles is óf post-iets óf neo-iets anders. De referenties werden ineens belangrijker dan de inhoud, als je al in staat was om in iets als ‘inhoud’ te geloven. Alles is al gezegd en de woorden hebben slijtage opgelopen. Volgens een leuk essay van Umberto Eco over die slijtage, volstaat het in het postmodernisme niet meer om te zeggen "I love you", maar dien je te zeggen: "As Barbara Cartland would say: ‘I love you’". Even heel kort door de bocht: ironie, de kenmerkende taalvorm van het postmodernisme, ondermijnt het vertrouwen in taal zelf. Ze gelooft niet dat er iets echts gezegd kan worden, in tegenstelling tot bijvoorbeeld satire, die nog wel gelooft in dat wat het belachelijk maakt.
Joost: En toch: de slackers bleven maar praten en praten en praten, vooral over zichzelf en hun sores. Terwijl het bij de mumblecore-mompelaars allemaal in de handelingen en bewegingen zit. Er wordt wel gepraat, maar de stroming ontleent zijn etiketje nu juist aan het feit dat dit stamelend en onverstaanbaar gebeurt. Kijk naar The exploding girl (Bradley Rust Grey, 2009), over een studente die een zomer lang thuis is en haar beste jeugdvriend terugvindt. De twee worden in de loop van de film langzaam geliefden. Ze praten continu, maar het gaat nergens over, niet voor de kijker tenminste. Wat belangrijk is, is het observeren van hoe hun relatie gedurende die gesprekken verandert. Daardoor wordt aan het slot van die film een minieme handeling van intimiteit ineens ontzettend groots en (vergeef me het woord) ontroerend.
Eva: Voor mij is Funny ha ha (de eerste mumblecore-film van Andrew Bujalski uit 2002) al het scharnierpunt van iets radicaal nieuws. Een rafelige film die sterk lijkt op de slackerfilms, maar zonder een spoor van cynisme of gevoel van vervreemding. Het toont een zoekende twintiger met een bijna naïeve berusting. Zoiets subtiels kan juist een aardverschuiving zijn. Het boek Metahistory van historicus Hayden White bevestigde voor mij dit idee. Er waren eerder tijdperken gekenmerkt door ondermijnende en verlammende ironie, zoals het einde van de Verlichting. De ironische houding werd toen ‘doorbroken’ door een strategie van zelfbewuste naïviteit, een oproep om weer in iets te geloven — dit waren de pre-romantici, ik zal je de details besparen.
Joost: Doe dat vooral! Maar die zelfbewuste naïviteit zie je precies in de mumblecore-films. Er is dus niet de illusie dat we de wereld kunnen veranderen, zoals de babyboomers dat hadden (zij zijn trouwens de gezamenlijke vijand van de slackers en de mumblers, maar daar moeten we later maar over doorschrijven). Maar het is ook niet het in zichzelf gekeerde van de slackers. En misschien speelt dan ook zoiets basaals als de eeuwwisseling mee: de jaren negentig waren het einde ergens van, en alles werd dus gekleurd door het verleden, terwijl wij aan het begin staan en dus alles open ligt. We zijn niet post maar pre, alleen we weten niet pre-wat.
Eva: In plaats van cynische verslagenheid is de grondhouding nu juist de twijfel. Niet een verlammende onzekerheid, maar één die onvermijdelijk is voor de internetgeneratie die wij zijn. We hoeven niets meer, en dus hebben we alle vrijheid om dingen zelf uit te proberen, net zolang tot het lukt. Dat maakt je onderzoekend. Uiteindelijk gaat het er in de mumblecore-films steeds simpelweg om hoe je je in het alledaagse ethisch gedraagt — hoe ben je een goede vriend, een goede echtgenoot? (Hoezo is trouwen burgerlijk?) Niets is zo vast, autoritair en gecentraliseerd meer voor jonge mensen als het was voor Generatie X. Je mening kan veranderen. Je moet vooral niet angstig worden, maar gewoon in twijfel verder leven.
Joost Broeren en Eva Sancho Rodríguez vervolgen hun discussie op hard//hoofd (hardhoofd.com), een online tijdschrift voor kunst en journalistiek.
Te zien: in augustus in Smart Cinema