Inside Llewyn Davis

Alleen gitaar en stem

De Coen-broers nemen muzikaal en zonder opsmuk de Amerikaanse folk­scene van de jaren zestig onder handen.

Een rode kater wekt folkzanger Llewyn Davis door op zijn borstkas te springen. Llewyn staat op en struint wat rond. Als hij vertrekt schiet het beest de voordeur uit en blijkt het niet Llewyns huis te zijn. Hij kan niet terug naar binnen, dus daar gaat hij in zijn beige ribfluwelen jasje. Een gitaar in zijn hand en een rood monster onder de arm. Met Inside Llewyn Davis wagen Joel en Ethan Coen zich aan een ingetogen aanvulling op hun oeuvre.

In deze sobere slice of life, winnaar van de Grand Prix in Cannes, reizen we mee met de zwerver Llewyn (Oscar Isaac), die van bankje naar bankje trekt door het besneeuwde, grauwgekleurde New Yorkse Greenwich Village. De oranje en bruin gemeubileerde jaren zestig zijn de setting; vlak voor de opleving van de Amerikaanse folkscene met onder andere Simon en Garfunkel, Phil Ochs, Tom Paxton en Dave Van Ronk.

De songs zijn, net als in hun cartooneske Odyssee-komedie O Brother, Where Art Thou? (2000), de pijlers van Inside Llewyn Davis. Isaac krijgt de tijd om te ontroeren met zijn breekbare covers en zuigt je mee in een wereld waarin alleen zijn gitaar en stem bestaan. Een indrukwekkende verschijning is ook popzanger Justin Timberlake als wereldvreemde, typische Coen-kerel. Hij vormt het duo ‘Jim en Jean’ met Carey Mulligan als boze, eloquente, typische Coen-vrouw. John Goodman, dit keer met pony en vlasbaardje, verschijnt voor een schalkse act achterin een auto.

Isaacs personage is gebaseerd op Dave Van Ronk — blijkbaar een legende. Llewyn leeft het harde bestaan van een muzikant die geen compromissen wil sluiten. Tegelijkertijd weten wij welk succes hem te wachten staat, want de folk zal gaan opbloeien. De film slaat zo een arm om onze schouders: vooral als de tijden rommelen, moet je vasthouden aan je dromen en ambities. Nog meer dan in A Serious Man (2009), over de neergang van een joodse vader, draait Inside Llewyn Davis om de terloopse details van alledag: het nemen van de metro, het meerijden in een auto, het je moeten melden voor een werkvergunning. En toch vertellen de broers het als een meeslepend epos.

Zoals Todd Haynes fenomenaal de verschillende kanten van Bob Dylan wist te vangen in I’m Not There (2007), tillen ook de Coens de geschiedenis naar een hoger niveau, juist door zich niet te laten intimideren door de muziek. Ze houden vast aan hun eigen filmstijl en zetten speels de historie naar hun hand. Daarbij hebben ze voor het eerst een dier tot noemenswaardig personage gemaakt. De kat lijkt met zijn ongestuurde blikken spontaan en echt, maar hij glimlacht op z’n Coens.