Hunt

Wie is er nog te ver­trouwen?

Hunt

Het is begin jaren tachtig, de strijd tussen Zuid- en Noord-Korea broeit en twee rivaliserende agenten jagen op een spion. In zijn knetterende regiedebuut gooit Lee Jung-jae alle remmen los. Het leidt tot flitsende actiescènes en overdaad.

Wat voor sommige films de climax zou zijn, is bij Hunt slechts het begin: de Zuid-Koreaanse president Chun Doo-hwan bezoekt Amerika en nog voor hij iets heeft kunnen zeggen, wordt hij onder vuur genomen. Een mislukte aanslag – en het begin van een voortdenderende zoektocht vol argwaan en geweld. Wie zat hierachter? Is er een Noord-Koreaanse spion in Zuid-Korea, echt waar, wie dan? Het kan natuurlijk iedereen zijn. Ook jij. Is er nog iemand te vertrouwen?

Hunt (Heon-teu) speelt zich af in 1983. In Zuid-Korea heerst een repressief regime en de spanningen met Noord-Korea bevinden zich op een toppunt. De agenten Park Pyeong-ho en Kim Jung-do, rivalen bij de Zuid-Koreaanse nationale veiligheidsdienst, krijgen beiden opdracht om de Noord-Koreaanse spion te vinden. Ze troeven elkaar af, werken toch ook een beetje samen, verliezen zich meer en meer in een web van wantrouwen en gevaar.

Dat levert flitsende scènes op. Hunt is het regiedebuut van Lee Jung-jae, die ook een van de twee agenten speelt en die wereldwijd vooral bekend is van zijn hoofdrol in Squid Game (2021). Hij laat zien dat hij een talent heeft voor groots opgezette actiesequenties. Scherpe montage, bombastische muziek, fraaie shots. En ook: geen poespas. Het gaat er af en toe flink bloederig aan toe: massale vuurgevechten, hardhandige martelingen, grootschalige explosies, alles komt voorbij. Daaromheen jutten de twee agenten (Jung Woo-sung speelt de andere) elkaar bekwaam en overtuigend op, steeds meer bevangen door paranoia.

Alleen is het allemaal wel erg, tja, véél. Je bent amper bekomen van de ene grote twist en dan dient de volgende zich alweer aan. Hunt, waarvoor ware gebeurtenissen de basis vormden, is boven alles in adrenaline gedrenkt. Soms voelt het alsof de suspense daardoor niet helemaal kan rijpen. De film vermengt thriller met spionage met politiek, en ligt daarmee in het verlengde van het werk van bijvoorbeeld John le Carré, alleen komen de subtiele en achterdochtige lagen niet helemaal tot bloei. Want de wendingen blijven zich maar opstapelen, in die vijfde versnelling die ook iets vermoeiends krijgt, en die er bovendien voor zorgt dat het verhaal soms lastig te volgen is.

Op den duur zijn de good guys nauwelijks van de bad guys te scheiden. Natuurlijk gaat Hunt juist deels om die ambiguïteit – om hoe morele grenzen kunnen vervagen in tijden van (koude) oorlog, hoe mensen bespeeld worden door hiërarchische ketens en overlopers, hoe iedereen zijn kaarten tegen de borst houdt. Maar het gevolg is ook dat de personages nergens echt kleur op de wangen krijgen.

Misschien wreekt zich hier dat ik niet ben opgegroeid met Koreaanse geschiedenis en niet alle finesses van het achterliggende conflict ken, noch de dreiging van machtsbeluste presidenten en gewiekste spionnen. Anderzijds: een film is bij uitstek de manier om zo’n periode alsnog op te roepen, maar Hunt blijft toch overkomen alsof twee bekwame maar vrij blanco figuren twee uur lang in een blender heen en weer worden geschud.

Waarom wilde Lee Jung-jae deze periode van de Koreaanse geschiedenis uitgerekend nu belichten? Wellicht vanuit historisch besef, opdat niet vergeten wordt hoe drastisch de spanningen tussen Zuid en Noord opliepen. Wellicht ook wegens een prozaïscher reden: omdat de wereld van veertig jaar terug een vruchtbare bodem is voor grootschalige suspense en actie. Daar heeft hij een knetterend regiedebuut omheen gemaakt – tegelijkertijd veelbelovend, uit balans en overdadig.