Honey Boy

LaBeouf graaft zich autobio

Acteur Shia LaBeouf maakt indruk als dominante vader in een autobiografisch verhaal over opgroeien in de showbizz. Honey Boy is het hoogtepunt van zijn jonge carrière.

Er zijn van die acteurs die je net zo goed kunnen ontroeren als het bloed onder je nagels vandaan halen. De jonge Amerikaan Shia LaBeouf is er zo een. Een onstuimige bron van creativiteit, die al op jonge leeftijd evenveel thuis was in megalomane blockbusters (Transformers) als in uitdagende auteurscinema (Lars von Triers Nymphomaniac). Wiens carrière met evenveel hoogtepunten gepaard ging (wat was hij bijvoorbeeld goed in The Peanut Butter Falcon onlangs) als met onuitstaanbare dieptepunten – op het scherm bijvoorbeeld in Spielbergs mislukte vierde Indiana Jones-­film, maar ook zijn gedrag daarbuiten werd steeds vaker een afleiding: LaBeouf verstoorde dronken een toneelstuk, maakte ruzie met medespelers op de set van oorlogsfilm Fury en liep met een papieren zak over zijn hoofd rond tijdens de Berlinale.

Met het autobiografische en door hem zelf geschreven Honey Boy maakt hij voorlopig de mooiste film van zijn carrière. Een wonderschone en aangrijpende film, die ontstond uit wat misschien wel het laagste punt uit La­Beoufs leven was. Tijdens een dronken woede-uitbarsting in 2017 werd hij al schoppend en schreeuwend gearresteerd en vervolgens in een afkickkliniek gezet. Daar werd een posttraumatische stressstoornis vastgesteld, die de acteur had overgehouden aan het opgroeien met een dominante en agressieve vader, die terend op een geromantiseerd leven als rodeoclown LaBeouf al op jonge leeftijd de showbizz in duwde en vervolgens op het inkomen van de kindster leefde.

In de afkickkliniek werd LaBeouf aan het schrijven gezet. Eerst als oefening om die getroebleerde jeugd van zich af te zetten, maar het project werd al snel een filmscript. En nu dus een film. Daarin voert LaBeouf de twaalfjarige Otis op (Noah Jupe) die samen met zijn tirannieke vader (LaBeouf zelf) in een armoedig motel in Los Angeles woont. Overdag werkt Otis als acteur aan een televisieserie waar hij in opperste concentratie voor de camera speelt, ’s avonds moet hij z’n onvoorspelbare vader te vriend houden door gelaten diens woede-uitbarstingen te ondergaan. Het vormt de basis voor een moeizaam leven wanneer Otis (Lucas Hedges) op latere leeftijd succes heeft als ster van scifi-films.

Samen met de bevriende documentairemaker Alma Ha’rel smeedt LaBeouf die twee tijdslijnen tot een dromerig geheel, waarin nooit helemaal duidelijk wordt of die traumatische kindertijd zoals Otis het zich herinnert werkelijk op die manier heeft plaatsgevonden. Klampt Otis zich al evenveel aan zijn moeilijke jeugd vast als zijn vader aan diens geromantiseerde verleden als rodeoclown? En houdt hij zich er op eenzelfde manier aan vast omdat hij nooit een ander voorbeeld heeft gekregen? Otis lijkt maar niet uit een patroon van doen alsof te kunnen breken.

Het levert een film vol pijn en frustratie op, maar ook tederheid en onverwachte poëzie. Zoals wanneer de net opgenomen Otis met veel pathos zijn levensverhaal vertelt. “Is dit niet weer een toneelstukje?”, vraagt zijn therapeut wanneer Otis een emotionele doorbraak lijkt te hebben. “Wat wil je dan? Ik doe al mijn hele leven alsof”, is z’n radeloze antwoord. Een acteur vastgelopen in  z’n spel. Het zorgt voor een fascinerende zoektocht.