DIVINE TRASH
De bron van alle wansmaak

Divine, de ranzige muze van John Waters
Lang voor de broertjes Farrelly er kassa’s mee kraakten liet John Waters al zien dat wansmaak bijzonder leuk kan zijn. Zijn doorbraak met het legendarische Pink flamingos (1972) staat centraal in de documentaire Divine trash, een monument voor een groep malloten die op alle fronten over de schreef ging.
In Me, myself & Irene oogsten de gebroeders Farrelly lachsalvo’s met een scène waarin een man een kip in zijn aars heeft hangen. Of het een doelbewust eerbetoon aan John Waters’ meest beruchte film is staat niet vast, maar waarschijnlijk is het wel. Want liefhebbers van wansmaak die Pink flamingos ooit zagen zullen de scènes met de kip en de kont niet licht vergeten. In een film die werkelijk op alle fronten over de schreef gaat, ontaardt een vrijpartij in een hooischuur in een triootje waarbij een kip betrokken is, en tijdens een feestje demonstreert de meest flexibele kringspier ter wereld een playback-versie van een op hol geslagen surflied. Trucages kwamen er niet aan te pas: de kip is echt, de zingende anus ook. Ronduit legendarisch is de slotscène, waarin een hondje een dampende drol draait en ster Divine de uitwerpselen opeet. In een ononderbroken take, want de gefingeerde wansmaak die recente kaskrakers als American pie, Scary movie en There’s something about Mary kenmerkt was Waters’ eer te na.
Wie Pink flamingos wilde zien was jarenlang aangewezen op moeilijk verkrijgbare en enigszins ingekorte Britse videotapes. Dankzij internetwinkels en dvd laat Waters’ klapstuk zich tegenwoordig in volle glorie aanschouwen, want de film kreeg een luxe Amerikaanse dvd-uitgave die de status extra benadrukt. De documentaire Divine trash, die deze maand tijdelijk wordt geïmporteerd uit de Verenigde Staten, doet hetzelfde: het is een lofzang op de film en zij die werkelijk alles deden om ons te verbazen.
Muze
Dat regisseur Steve Yeager met zijn documentaire stelt dat Pink flamingos een mijlpaal in de Amerikaanse filmgeschiedenis is wekt geen verbazing: hij figureerde zelf in de film, als een van de reporters die de strijd om de titel ’the filthiest people alive’ verslaat. Van een afstandelijk kritische blik op Waters en zijn entourage is dan ook geen sprake, de enige kritiek komt van een voormalig lid van een censuurcommissie en een heuse filmprofessor, die nog steeds niet kan begrijpen waarom Pink flamingos zo’n fenomeen werd.
Storend is het hagiografische karakter van Divine trash echter niet, want als het om het slechten van taboes gaat blijft Waters’ film onovertroffen. Bovendien kreeg Yeager toegang tot alle betrokkenen, inclusief de onherkenbaar gefilmde bezitter van de zingende sluitspier en de ouders van Waters, die zijn doorbraakfilm financierden, maar er nog altijd niet naar willen kijken. Terloops richt de documentaire een welverdiend monument op voor Glenn Milstead, een jeugdvriend van Waters die als Divine zijn muze zou worden. Yeager waakt ervoor Pink flamingos tot een reeks excessen te reduceren, en laat de meest beruchte momenten dus niet zien, waar ze wel uitgebreid ter sprake komen. Dat is frustrerend voor kijkers die de film nooit zagen, maar zorgt ervoor dat de mythische status behouden blijft. Wat niet wegneemt dat het hoog tijd is dat Waters’ beste film eindelijk in Nederland op video of dvd wordt uitgebracht, opdat liefhebbers van hedendaagse wansmaak kunnen zien waar de Farrelly’s de mosterd vandaan haalden.
Bart van der Put