Dekalog

Wie is die blonde droefkop?

Dekalog

Onlangs verscheen Dekalog van Krzysztof Kieślowski op dvd. Een briljant veelluik over de tien geboden, waarmee Kieślowski raakt aan zo ongeveer alles wat menselijk is. Zonder daarbij voor God te willen spelen.

Vier jaar zitten er tussen de politiek geëngageerde films waarmee Krzysztof Kieślowski (1941-1996) naam maakte, en zijn magnum opus, Dekalog (1989-1990): tien meesterlijke kortfilms over de tien geboden, voorafgegaan door vier jaar zonder geld, zonder filmmateriaal, zonder apparatuur. Vier jaar, zo lijkt het ook, waarin Kieślowski zijn geloof in politieke films afzwoer. “Politiek is veel saaier dan het leven”, zegt hij in de aflevering van de Poolse talkshow Honderd vragen die als bonus is opgenomen in de luxe dvd-set van fijnproeflabel Moskwood. “Politiek is verschrikkelijk”, citeert een Duitse filmstudent hem in de uitstekende documentaire Still Alive, het andere supplement in de box. “Het enige wat mij interesseert is of er genoeg wc-papier is als ik moet.”

Politiek werd in Kieślowski’s ogen een zinloze tijdbesteding, het maken van politieke films niet minder. “Ik geloof niet dat mijn films het publiek kunnen mobiliseren”, zegt hij in Honderd vragen. “Ik geloof nergens in. Met een film kun je niets bereiken.”

De journalisten en filmcritici die Kieślowski in de tv-show aan een kruisverhoor onderwerpen, klapperen met hun oren. Hoe kan hij zo fatalistisch en pessimistisch praten? Gelooft hij dan werkelijk nergens in? Natuurlijk wel, werpt hij tegen. Hij gelooft in de mens.

Hoe kunnen die grijs geklede, nors kijkende cinefielen dat gemist hebben, vraag je je af, kijkend naar die tien films. Of zijn we nu, twintig jaar na het verschijnen van Dekalog, beter in staat dat vertrouwen in de mens uit die complexe films op te diepen? Schijnt de teder-magische wereld van La double vie de Véronique (1991) er met terugwerkende kracht in door, of het eerlijke humanisme van de Trois couleurs-serie (1993-1994)?

Dat Dekalog de schepping is van Kieślowski en vaste scenarist Krzysztof Piesiewicz, zie je alleen al aan de momenten waarop de hoofdpersonages uit de verschillende episodes door het toeval bij elkaar worden gebracht en weer uit elkaar drijven. Zodra mensen geen vreemden meer zijn, zo tonen de Krzysztofs, drukken ze al snel een stempel op elkaars leven – ze raken verliefd, verwekken samen een kind, vermoorden of verliezen elkaar. Maar zonder een allereerste ontmoeting was alles anders geweest; en is die eerste ontmoeting niet puur toeval?

Lift
Wel ontmoeten, niet ontmoeten, elkaar aanspreken of blijven zwijgen, toeval of onvermijdelijkheid, Kieślowski maakt er een wonder van, juist ook door die mogelijk allesbepalende ontmoetingen net níet plaats te laten vinden. De arts uit Dekalog 2 stapt als figurant bij de personages van deel 7 in de lift, ze begroeten elkaar, zwijgen verder en gaan elk hun weg. Wat wanneer ze elkaar hun verhaal hadden verteld?

Met de voor tv gemaakte Dekalog-films verhuisden Kieślowski en vaste scenarist Piesiewicz de tien geboden naar een grauwe betonwijk in Polen. Een ongelooflijke, ongeëvenaarde onderneming: tien films van een klein uur gemaakt in één jaar tijd, met tien verschillende casts, tien cameramannen – het moest immers afwisselend blijven – en “tien verhalen over mensen die in vicieuze cirkels zitten”, zoals Kieślowski in een interview met de IKON zei. “Mensen die zichzelf aantreffen in een situatie, ontstaan uit nou net die ene samenloop van omstandigheden die feitelijk maar een van de vele mogelijkheden is, maar daarom niet minder reëel.” Dus zorgt het toeval ervoor dat het gebod ‘Gij zult niet stelen’ (Dekalog 7) op een jonge vrouw slaat die haar dochter ontvoert terwijl het meisje haar oma altijd als moeder beschouwde; is een homecomputer de valse profeet die voor een man berekent dat het ijs buiten dik genoeg is voor zijn schaatsgekke zoontje (Dekalog 1); wil een arts geen rol spelen in de keuze die een vrouw maakt tussen haar minnaar en haar doodzieke echtgenoot (Dekalog 2); en geldt ‘Gij zult niet doden’ net zo sterk voor de lanterfanter die zomaar aan taxichauffeur vermoordt, als voor de beulen die hem terechtstellen (Dekalog 5).

Dat vijfde deel is misschien wel het beroemdste van de tien en werd als A Short Film About Killing, met een langere speeltijd, ook in de bioscoop uitgebracht. Zo achteloos als de titel klinkt, zo hard is de film. Drie verhalen, die van lanterfanter Jacek, advocaat Piotr en taxichauffeur Waldemar, komen samen wanneer Jacek bij Waldemar in de taxi stapt en hem zonder omhaal vermoordt. Naar het waarom van de daad laat Kieślowski de kijker gissen, hoewel Jacek tijdens zijn laatste gesprek met zijn advocaat Piotr vertelt dat alles misschien anders was gelopen wanneer zijn jonge zusje destijds niet door een tractor was overreden. “Dan was ik misschien nooit van huis weggelopen. Dan was ik nu niet hier geweest.” Dat verschrikkelijke toeval toch.

Kieślowski en Piesiewicz geven zo de moordenaar iets menselijks, terwijl de duistere fotografie en grauwe locaties moordenaars maken van de rechters en beulen die Jacek terechtstellen. “Ik walg, ik walg, ik walg”, is het enige wat advocaat Piotr aan het eind van de film nog kan zeggen.

Een wereld waarin de ene moord wordt beantwoord met de andere, kan normaal daglicht niet verdragen: met niet minder dan zeshonderd speciaal ontworpen filters zuigt cameraman Slawomir Idziak alle kleur uit het beeld, tot het lijkgeel wordt en aan de rouwranden verdwijnt in totale duisternis.

Blauwe overall
Zoveel zachter en warmer werd opvolger Dekalog 6, ‘Gij zult geen onkuisheid begaan’ – als A Short Film About Love eveneens in de bioscoop uitgebracht. Net als in Kieślowski’s Trois couleurs: bleu (1993) is in Dekalog 6 blauw de kleur van de liefde. De kamer van waaruit de jonge Tomek zijn overbuurvrouw Magda bespioneert, baadt ’s nachts net als het plein buiten in blauw licht; en draagt zij geen blauwe jurk, dan toch op z’n minst een blauwe trui. In een blauwe overall bezorgt hij haar ’s morgens de melk, en wanneer hij van een van haar vele minnaars een klap krijgt is zijn blauwe oog het ultieme liefdesbewijs. Alleen ziet Magda dat anders. Aanvankelijk verbolgen om Tomeks gedrag maakt ze vervolgens van zijn verkikkerde gevoyeer een plat seksspelletje, zichzelf als lustobject in haar raam etalerend. “De liefde bestaat niet”, zegt ze tegen hem, terwijl ze zijn onervaren hand in haar kruis duwt – met alle zware romantische gevolgen van dien: Tomek vlucht weg en snijdt zijn polsen door. Waarmee deze moeilijke, maar ook ontroerende liefdesgeschiedenis nog niet voorbij is.

Een oordeel velt Kieślowski daarbij niet, en dat doet hij eigenlijk nooit over zijn personages. Ze bespieden hun overbuurvrouw, stelen uit jaloezie elkaars dierbaarste bezit (Dekalog 10), slaan kerstavond thuis over voor een wilde rit met hun flirt (Dekalog 3), maar van een moraal blijft elke parabel verstoken. Dat gaat er bij de critici van Honderd vragen niet in. Een van hen vraagt Kieślowski naar de boodschap van A Short Film About Killing, terwijl hij eerst nog zegt dat hij zich er terdege van bewust is dat je een kunstenaar nooit naar de bedoeling van zijn werk moet vragen. Inderdaad. “Als ik die vraag gemakkelijk kon beantwoorden, dan had ik geen film hoeven maken. Dat zou toch zonde zijn geweest van al dat geld, al die moeite.”

Roeien
Kieślowski staat nooit boven zijn personages; ook met de veelomvattende Dekalog had hij geen zin om voor God te spelen. Wie God in de films wil vinden, zal moeten uitkijken naar die tengere blonde droefkop die (bijna) elke keer voorbijkomt. Hij zou een engel kunnen zijn, maar ook gewoon zomaar iemand. “Ik weet niet wie hij is”, zegt Kieślowski in het uitvoerige tekstboekje dat de dvd-box van Moskwood vergezelt, terwijl Reiner Niehoff in het ook in dat boekje opgenomen essay ‘Het gezicht van de ander’ stelt dat de jongeman de grondgedachte van Dekalog vertegenwoordigt: ‘Hij laat de mensen, die in de knoop geraakt zijn, z’n gezicht zien. (…) Maar de personages (…) gaan hem uit de weg. Dat is het probleem.’

Nu eens zit de engelachtige figurant met een stok in een waterplas te porren, dan weer zie je hem staan in de tram of zitten in de collegebanken. Hij gaat met een stapel koffers op reis, komt net terug van een stukje roeien of voegt zich in een witte jas tussen het personeel van een ziekenhuis. Per optreden gunt Kieślowski hem slechts enkele close-ups, en spreektijd krijgt hij al helemaal niet. Net als personages uit eerdere afleveringen kruist hij het pad van het hoofdpersonage, kijkt hem of haar recht in de ogen en verdwijnt weer uit beeld.

Dat oogcontact haalt bitter weinig uit. Misschien dat de jongen uit Dekalog 5 nog even aarzelt of hij de moord zal plegen, maar hij doet het uiteindelijk toch. Kieślowski tijdens zijn laatste interview in 1996: “Als God daadwerkelijk bestaat, dan glippen we vaak uit Zijn hand.” Precies op zo’n punt van verlorenheid of dwaling bevinden de levens van de mensen uit Dekalog, en komen ze hun zwijgende, misschien wel goddelijke buurman tegen. Ze zullen zelf moeten bepalen of ze elkaar een pijnlijke waarheid zullen vertellen (Dekalog 8), als minnaars durven leven in plaats van als vader en dochter (Dekalog 4) en de liefde ook zonder lust kunnen vieren (Dekalog 9).

Geen wonder dat de blonde man zwijgt. Bij zulke zware, maar diep-menselijke problemen kan geen engel helpen.