Death of a Unicorn

Miljardairs vs. magische monsters

Death of a Unicorn

Wat als eenhoorns echt zouden bestaan? Dan zou de mens ze uiteraard gaan uitbuiten, aldus deze monsterfilm waarin de slapstick het wint van de satire.

Ergens in de tweede helft van Death of a Unicorn mixt puissant-rijkeluiszoon Shepard een klassieke cocktail voor zichzelf – maar dan met eenhoornbloed. In zekere zin is die cocktail exemplarisch voor de hele film, die bekende ingrediënten bij elkaar gooit en probeert op te peppen met een vleugje eenhoorn-vervreemding.

Dat lukt maar ten dele, omdat het allemaal in sterk verwaterde vorm wordt ingezet. Als basis een flinke dosis tandeloze eat-the-rich-satire, een vleugje monsterfilm-pastiche, een flinke snuf elevated horror en om het emotioneel af te maken een summier uitgewerkt rouwverwerkingsdrama tussen vader en dochter.

Die laatste twee zijn de personages met wie we het verhaal meebeleven: tiener Ridley (Jenna Ortega) en haar pa Elliot (Paul Rudd), uit elkaar gegroeid omdat hij na de dood van Ridley’s moeder het idee heeft opgevat dat voor haar zorgen betekent dat hij zich kapot moet werken om ‘financieel onafhankelijk’ te worden. En dus hapt hij maar al te graag toe als hij door zijn achterlijk rijke en terminaal zieke baas Odell wordt gesommeerd om op te draven op diens afgelegen landgoed voor een vagelijk gedefinieerde zakendeal.

Onderweg rijdt Elliot echter een beest aan, en als hij en Ridley van de botsing bekomen zijn blijkt dat dus een eenhoornveulen te zijn. Als ze het dode dier meeslepen naar de compound van Odell en zijn familie, blijkt dat het bloed van het dier helende eigenschappen heeft – die Odell met zijn big pharma-bedrijf uiteraard direct te gelde wil maken. Maar dat is buiten vader en moeder eenhoorn gerekend, die al snel aan de poort staan om hun gram te halen.

Gezien de overbekende elementen waaruit de plot is samengesteld, moeten die moordlustige eenhoorns het unique selling point van de film zijn. En dat wringt, want visueel komen de magische monsters niet lekker uit de verf. Het design is fantastisch – qua bouw eerder eland dan paard, met vervaarlijk rafelige hoorns en in de kaaklijn een hint van een weerwolf (of misschien een velociraptor, gezien de vele knipogen naar Jurassic Park, 1993). Maar de digitale trukendoos waarmee ze tot leven worden gewekt, laat het afweten – de bewegingen zijn onnatuurlijk en slechts zelden voelt het alsof ze in dezelfde wereld staan als de menselijke acteurs.

Met Ari Aster (Beau Is Afraid, 2023) als uitvoerend producent en het keurmerk van boutique-studio A24 lijkt Death of a Uncorn in de moderne traditie van elevated genrefilms te willen stappen. Oftewel: entertainment met iets te zeggen, zoals Get Out (Jordan Peele, 2017) en Bodies Bodies Bodies (Halina Reijn, 2022). Regisseur en scenarist Alex Scharfman had misschien een satire op het oog over hoe de mens zichzelf boven de natuur stelt en haar enkel als grondstof beschouwt, in plaats van als bedding van ons hele bestaan. Maar die ideeën zijn te veel verwaterd – de slapstick wint het van de satire. En begrijp me goed: geslaagde slapstick is heel wat waard in het huidige blockbuster-landschap. Maar toch.