De koninklijke republiek
Liefde voor het slagwerk
De underdogs van het Concertgebouworkest blijken aangenaam gezelschap. Na het zien van dit groepsportret klinkt een paukenslag of de zilveren toon van een triangel nooit meer zoals daarvoor.
Ze bespelen pauken, bekkens, xylofoon en andere percussie. Dirigent Bernard Haitink noemde ze ooit ‘de republiek van het slagwerk’. Het is de sectie van het Koninklijk Concertgebouworkest die onmisbaar is en veel vrijheid heeft, maar nooit in de schijnwerpers staat en door het publiek weinig wordt opgemerkt. Behalve in luide passages. Dat gemis wordt nu royaal goedgemaakt door Carmen Cobos (regie) en Kees Rijninks (productie) met de documentaire De koninklijke republiek.
Het is niet voor het eerst dat Cobos zich in de wereld van het Concertgebouworkest begeeft. Eerder maakte ze Imperfect Harmony (2014), over de muzikale confrontatie tussen componist Louis Andriessen en dirigent Mariss Jansons, en Daniele Gatti – Ouverture voor een dirigent (2016), over de Italiaanse die in 2016 chef-dirigent werd. Nu richt ze de camera op de vijf slagwerkers en ze verliest hen vrijwel geen seconde uit het oog. De oudste is Nick Woud (1955), bijna met pensioen; de jongste de Japanner Tomohiro Ando (1991), ooit een van Nicks studenten.
Beelden van repetities en uitvoeringen, kleine anekdotes en momenten waarop de vijf om beurten, vaak een tikje laconiek maar vooral met veel liefde en passie over hun vak en hun instrument vertellen. Ogenschijnlijk intuïtief gemonteerd tot een levendige impressie, wat de indruk versterkt dat dit een eigen kleine wereld is. Verzorgd camerawerk en montage (het lijkt soms bijna een speelfilm) ronden dit mooi af.
Eigenlijk is deze aanpak het omgekeerde van die in Candy (2022), de recente documentaire over saxofonist Candy Dulfer. In De koninklijke republiek blijven de privélevens van de muzikanten juist buiten beeld. Opvallend trouwens dat het vijf mannen zijn. Maar in een klasje studenten zien we toch ook vrouwen.
Zelfs tijdens een concert blijft de blik altijd op deze slagwerkers, ook wanneer ze moeten wachten tot het weer hun beurt is. Beelden van het hele orkest, publiek of andere musici zijn schaars. Het opgewekte uitstapje naar de drumband De Saen, waar een van hen de liefde voor zijn instrument ontdekte, is eigenlijk de enige zijsprong. Hoe streng die aanpak is, blijkt ook uit het feit dat er af en toe wel mondkapjes opduiken, maar onzichtbaar blijft in hoeverre covid het speelseizoen in de war schopt.
De koninklijke republiek is een mooie, warme kennismaking en een innemend groepsportret met een nadruk op het gevoel van saamhorigheid, maar als documentaire blijft het wat vlak. Iets meer ‘verhaal’ was welkom geweest. Toch wordt het tegen het eind nog even spannend. Nick Woud gaat met pensioen – een voorzichtige rode draad in de film – en er komen audities voor een opvolger. De verwachtingen zijn hooggespannen.