Daguerréotypes

Shoppen met Agnès Varda

Agnès Varda, het enige meisje van de Nouvelle Vague krijgt dit weekend in Riga een oeuvreprijs van de European Film Academy. Op Mubi kun je vanaf vandaag Daguerréotypes zien, portretten van de winkeliers bij haar om de hoek in Parijs.

Het kwam allemaal door de Chardon Bleue, de blauwe distel, een ouderwetse parfumerie annex drogisterij bij haar om de hoek in de Rue Daguerre in Parijs, vertelt Agnès Varda (1928) aan het begin van Daguerréotypes (1975). Daguerre was een van de pioniers van de fotografie, die in 1839 een van de eerste foto’s maakte. En door dat gelukkige toeval moest zij, de filmmaakster en fotografe van om de hoek er wel een film maken die bestond uit moderne ‘daguerrotypes’, statige portretten van karakteristieke types. De winkeliers uit de straat. Op beter gezegd uit een klein stukje van de straat, tussen nummer 70 en 90, want in het kleine ligt het grote, in een zandkorrel het universum verscholen.

Het wekt geen verwondering dat Varda tot zijn dood bevriend is gebleven met collega filmmaker en fotograaf Chris Marker. Ze hebben allebei hetzelfde opmerkzame oog voor de logica van het toeval. Varda kijkt in Daguerréotypes naar de etalage van de drogisterij en haar oog blijft hangen op de onderbroeken, zakdoeken, flesjes gezichtstonic met handgeschreven etiketten, potjes puistencrème die daar al zeker 25 jaar stof staan te vangen. De etalage zelf is een foto geworden. Gestold in de tijd. En dus gaat zij met bewegende beelden foto’s maken.

We maken niet alleen kennis met de parfummier en zijn vrouw, maar ook met de mannen van de rijschool, wiens gezichten eruit zien als verkeersborden. Of komt dat doordat ze zo lang tussen de verkeersborden hebben doorgebracht? We leren de zingende kapper kennen, omdat kappers nu eenmaal altijd zingen. Langzamerhand komen we erachter dat de meeste winkeliers geen Parijzenaars zijn. Ze komen van ver. Uit Oost-Europa of Noord-Afrika. En zo blijkt het meest Parijse van alle Parijse straatjes, die kleine tijdscapsule, een wachtkamer van wereldreizigers die ooit gekomen zijn en nooit meer weggegaan. Dat was in 1975 al veelbetekenend: Parijs als mengkroes. (Maar: “hier praat niemand over politiek”, zegt Varda. “Dat is slecht voor de handel.”) Met het voorbijgaan van de tijd, en het verbleken van Varda’s kleurenbeelden zijn al die vreemdelingen voor ons gevoel nog meer authentiek geworden. Terwijl ze tegelijkertijd artefacten uit een verdwenen wereld zijn. De film is hetzelfde gebleven, alleen onze wereld, onze perceptie is veranderd. Wat zegt dat over nostalgie?

Daguerréotypes zou een van die films moeten zijn die we in een tijdscapsule zouden moeten stoppen en dan elke vijf of tien jaar weer bekijken. Als we bekomen zijn van de verbazing hoe anders alles vroeger was, hoe de winkels eruit zagen alsof ze uit een film van Wes Anderson komen, kijk maar naar de klokkenmaker in zijn witte jas, dan zeggen al die beelden misschien ook iets over onze eigen tijd. Waar kun je nu eigenlijk nog een klok laten repareren? Waar kan de tijd stilstaan en doorgaan tegelijkertijd?