Chacun son Cinéma
36 regisseurs maken nog geen zomer
Nog nooit werkten zoveel beroemde regisseurs samen aan een compilatie van korte films. Maar meesterwerken worden niet op commando geboren.
Chacun son cinéma is het cadeautje dat Gilles Jacob gaf aan het jubilerende filmfestival van Cannes dat in 2007 zijn zestigste editie beleefde. Omdat hij daar zelf tot 2001 artistiek directeur was moet het hem niet veel moeite hebben gekost om 36 befaamde cineasten te vinden die in 34 filmpjes van drie minuten hun persoonlijke hommage aan de bioscoopbeleving wilden brengen.
Die illustere reeks namen – op Jane Campion na allemaal mannen – is misschien wel de grootste aantrekkingskracht van deze gelegenheidsfilm. Maar zoals eerder al bleek uit het hier sterk op lijkende project Paris je t’aime is het feit dat iemand grote meesterwerken op zijn naam heeft staan nog geen garantie dat een kort verzoeknummer even geniaal uitpakt.
De ondertitel ce petit coup au coeur quand la lumière s’éteint et que le film commence verwijst naar de aangename opwinding bij het doven van het zaallicht. Dat gevoel is het best gevangen in Cinema d’été. Die documentaire-impressie die Raymond Depardon draaide in een grote openluchtbioscoop in Alexandrië smaakt naar meer, maar net als we ons goed genesteld hebben springen we naar Japan, waar Takeshi Kitano zelf de operateur speelt in een haperend plattelandsbioscoopje met slechts één bezoeker. Fijne droge humor, dat wel.
Een andere geslaagde bijdrage is Cinéma érotique waarin Roman Polanski de schijnheiligheid rond een vertoning van Emmanuelle puntgaaf op de hak neemt. Lars von Trier maakt in Occupations korte metten met een zelfingenomen criticus en Walter Salles laat in à 8944 km de Cannes twee Braziliaanse vrienden muzikaal opscheppen over een verzonnen bezoek aan het beroemde festival. Het is een bijdrage waar je heel vrolijk van wordt – net zo vrolijk als van de enthousiaste kinderen die in Movie Night van Zhang Yimou niet eens een film hoeven te zien om pret te hebben. Met hun handen maken ze schaduwen op het doek en als de stroom uitvalt springen ze op hun fietsjes en trappen als gekken om hun dynamo’s te laten snorren.
Oude bioscoopjes
Maar in veel andere gevallen komt de bespiegeling over Cinema vooral neer op nostalgie, al dan niet verpakt in iets te ingewikkelde hersenspinsels of persoonlijke herinneringen aan oude bioscoopjes. Vaak worden beelden of geluidsfragmenten aangehaald uit beroemde en artistiek verantwoorde klassiekers. La notte, 8½, Jeanne d’Arc, Casablanca, dat soort werk. Niets mis mee, maar toch een tikkeltje voorspelbaar.
Net als die regelmatig terugkerende ontroerde bioscoopbezoekers die handen vasthouden en traantjes wegpinken. Alleen als zoiets heel simpel en zuiver blijft kan er plotseling iets moois ontstaan. Abbas Kiarostami doet dat door in Where Is My Romeo uitsluitend close-ups te laten zien van mensen die kijken naar een verfilming van Romeo en Julia. Een vingeroefening voor zijn lange experimentele film Shirin die in 2008 in Venetië in première ging.
Een van de weinigen die zich aan die verantwoorde sentimenten heeft onttrokken is David Cronenberg. In een sarcastisch toekomstvisioen laat hij twee televisiepresentatoren opgewekt commentaar leveren bij een aanstaande zelfmoord die te volgen is via een webcam in het toilet van de allerlaatste bioscoop op aarde. “Schitterend”, vinden ze. “Waarom het toilet?”, vraagt eentje zich nog af. “Ach, de zaal was waarschijnlijk al afgebroken.”
Verder blijft het moeilijk om in zijn algemeenheid een bepaalde conclusie aan zo’n goedbedoelde en alleszins respectabele, maar niet altijd even opwindende hommage te verbinden. Behalve natuurlijk het cliché dat iedereen er zijn of haar eigen lievelingsfragment uit kan plukken. Misschien is het gewoon niet zo’n vruchtbaar idee om filmmakers te vragen op hun eigen kunstvorm te reflecteren. En vanuit je bioscoopstoel (bijna) vierendertig keer kijken naar andere bioscoopbezoekers is ook wat veel van het goede.