Bones and All

Roadtrip met jonge kannibalen

Bones and All. Foto: Yannis Drakouldis

Luca Guadagnino’s kannibalenromance is visueel meeslepend, maar tandenloos.

“Inpakken wat je kan, je hebt drie minuten.” De vader van tiener Maren reageert opvallend kalm en doortastend, wanneer zij met bebloede mond thuiskomt. Tegen zijn bevelen in ging Maren ’s avonds de deur uit, naar een slaapfeestje met nieuwe klasgenoten. Maar ze kluifde de vinger van een van de andere meiden af en dus slaan vader en dochter op de vlucht.

Uit pa’s reactie valt al op te maken dat het niet voor het eerst was. Het blijkt de druppel: hij verdwijnt. Hij laat slechts twee dingen achter: een cassettebandje waarop hij zo goed en zo kwaad als hij kan haar voorgeschiedenis uit de doeken doet. En haar geboortecertificaat, met de geboorteplaats van de moeder die Maren nooit leerde kennen.

Zo moet Maren (Taylor Russell) zelf de wereld in om een plek te geven aan haar kannibalistische neigingen. Ze krijgt sturing van oude rot Sully (Mark Rylance, lekker gek). Als ze stuit op lot- en leeftijdgenoot Lee (Timothée Chalamet, met zachtrood geverfde lokken), die haar inwijdt in de wereld van de eaters, begint een zeer ongebruikelijke coming-of-age in deze roadmovie door het Amerikaanse midwesten van de jaren tachtig.

Bones and All, gebaseerd op de gelijknamige roman van Camille DeAngelis, is de zevende speelfilm van Luca Guadagnino. Het is helaas niet een van zijn beste – al dacht de jury op het filmfestival van Venetië daar anders over: zij beloonden Guadagnino met de prijs voor beste regie en Taylor Russell als beste jonge acteur. Zij is inderdaad intrigerend in de centrale rol. En de beelden van cameraman Arseni Khachaturan zijn prachtig; de hele film lijkt zich bij schemering af te spelen, in een mistig en halfduister tussenland. Maar ondanks de aanwezigheid van Chalamet, met wie Guadagnino eerder het overrompelende Call Me by Your Name (2017) maakte, ontbreekt de tactiele sensualiteit waar de maker om bekendstaat.

Dat wordt node gemist in een verhaal waarin seksuele aantrekkingskracht en letterlijke honger dicht bij elkaar liggen. Misschien wreekt zich ook dat op meerdere momenten lichaamsvocht net niet geloofwaardig uit een computer wordt getoverd – een traan langs Chalamets wang, een sliert kwijl uit een happende mond.

Wat vooral frustreert is dat te diffuus blijft wat Guadagnino met dit verhaal over onmenselijke behoeftes nu eigenlijk wil zeggen. Er zijn vergelijkingen met eerste seksuele ervaringen en met het ontwaken van een queer identiteit, maar beide interpretaties houden maar zeer ten dele stand. Ook een visueel motief rond elektriciteitsmasten, dat in de openingsbeelden expliciet wordt geïntroduceerd en de hele film blijft terugkomen, biedt weinig houvast. Het dichtstbij komt nog een verwijzing naar verslaving – maar ook die metafoor verliest alleen maar aan kracht in het veel te sentimentele laatste half uur.