Babs
De schoen van de maffiabaas
Een film Babs noemen en Brigitte Kaandorp een dubbelrol laten spelen roept lach-of-ik-schiet verwachtingen op. Helemaal als de film ook nog eens wordt geafficheerd als een komedie. Godzijdank komt het bange vermoeden niet uit. Irma Achtens Babs is geen doldwaze komedie, maar balanceert tussen modern sprookje, musical en romantische komedie.
Er zijn van die films waarvan je weinig verwachtingen hebt. Altijd leuk als ze niet uitkomen. Dat filmmaker Irma Achten een komedie met Kaandorp ging maken, deed het ergste vrezen. Een komedie van de maker van het esoterische Belle en het surrealistische Marie Antoinette is niet dood. Het leek een onmogelijke combinatie. Hadden we na Filmpje! behoefte aan weer een vehikel voor een cabaretier? Een slappe formulefilm? Een film die voortkomt uit het misverstand dat cabaretiers automatisch ook in films leuk zijn? Een film met als enig doel mensen geld uit de zak te kloppen? Een mens peinst wat af.
Dat Achten een eigenzinnige filmmaker is wisten we van haar twee vorige films. Die toonden haar als een ongericht talent, dat lak heeft aan filmconventies. Het leverde onevenwichtige films op met soms inventieve en soms flauwe vondsten. De eerste verrassing van Babs is dat Achten, die ook het scenario schreef, haar stempel op de film heeft gedrukt. Babs is geen gemakzuchtige formulefilm, waarbij de regisseur slechts is ingehuurd om de acteurs op het juiste moment de juiste zinnetjes te laten uitspreken. De signatuur van Achten is herkenbaar in de absurde wendingen, groteske ontwikkelingen en rare vondsten, die soms plat neervallen, maar vaker voor een glimlach zorgen.
Een tweede prettige constatering is dat Babs niet lonkt naar de snelle MTV-stijl, waarmee jongeren de bioscoop ingelokt moeten worden. De film heeft een bijna kabbelend ritme. De basis daarvan is het camerawerk van Reinier van Brummelen, die het aandurfde om lange rijders te maken. Het geeft de film een visuele stijl, die volkomen afwijkt van de huidige conventie in de commerciële cinema om het publiek te bombarderen met prikkels. De geachte bezoekers zouden zich eens kunnen gaan vervelen. Babs doet niet denken aan doelgroepen, maar aan het plezier dat de makers eraan beleefd hebben. Zo’n tegendraads gebrek aan commercieel denken maakt een prettige indruk in een tijd waarin nauwelijks nog een film zonder voorafgaand marktonderzoek wordt gemaakt.
Nachtclubdanseres
Babs gaat over de alleenstaande vrouw Babs, die een achtjarig dochtertje heeft (de naturel acterende Naomi Colombaioni), waarmee ze het uitstekend kan vinden. Ze wonen boven café Fritsies, dat door twee nichtjes van Babs wordt gerund. Met elkaar vormen de dames een soort pseudofamilie. Ze leuten gezellig koffie, roddelen over potentiële minnaars en hebben gevoel voor humor. Babs leven verandert als ze op straat een mannenschoen vindt. Haar fantasie slaat op hol en de schoen komt voor haar ogen tot leven — geestig zichtbaar gemaakt in de film.
De schoen blijkt toe te behoren aan nachtclubeigenaar en maffiabaas Juan Carlos (Michel van Dousselaere), die zijn hulpje (Victor Löw, die een mengelmoes van plat Haags en Rotterdams spreekt) inschakelt om met Babs in contact te komen. Als Carlos en Babs elkaar ontmoeten is het liefde op het eerste gezicht, die in nevelen dreigt te verdwijnen als Carlos verdacht wordt van moord. Babs doet er alles aan om zijn onschuld te bewijzen. Heeft iemand Carlos erin geluisd?
Het zal duidelijk zijn dat Babs het niet van diepgravendheid moet hebben. Het magere verhaaltje functioneert als een kapstok voor een verzameling scènes en liedjes waarin Kaandorp als Babs uitstekend overeind blijft. Ze is godzijdank niet gevallen voor de verleiding om eens flink uit te pakken, maar blijft dicht bij haar theaterpersonage: een alledaagse vrouw die met nuchtere logica naar de wereld kijkt. Vetter aangezet is haar tweede rol, waarin ze een ordinaire Rotterdamse nachtclubdanseres speelt, die in het geheim eveneens verliefd is op de maffiabaas. Kaandorp weet bij vlagen voelbaar te maken dat achter de grote bek van de Rotterdamse een zielig hoopje mens schuilt. Van Dousselaere vormt als godfather (‘Okee, ik breek je benen niet’) een mooi contrast met Kaandorps alledaagsheid, maar hij heeft de pech dat maffiabazen in films al zo vaak zijn geparodieerd, dat zijn optreden niet verrast.
Kronkelweg
Babs wordt in de publiciteit ‘een muzikale komedie over een criminele romance’ genoemd. De film is echter meer een kruising tussen een lichtvoetige romantische komedie en een modern sprookje. Het is geen film voor lachsalvo’s, maar voor een milde glimlach over misverstanden en menselijke tekortkomingen. En Achten zou Achten niet zijn als de film niet zou benadrukken dat in films alles mogelijk is. Als Van Dousselaere en Löw elkaar tot moes slaan, staan ze daarna zonder een schrammetje weer vrolijk op. Babs’ dochtertje, dat wil weten wie haar vader is, kan zomaar van huis weglopen om in de Rotterdamse Ahoy weer op te duiken bij een optreden van Lee Towers. Natuurlijk weet het kind na afloop van het optreden ook door te dringen tot Lee’s kleedkamer, want in Achtens universum draait het nooit om realisme. Babs doet denken aan vederlichte Hollywoodmusicals. Verbeelden we het ons, of horen we in de verte ook een echo van Les parapluies de Cherbourg?
Dat Babs toch niet helemaal overtuigt, komt doordat Achten ook nu weer een film heeft gemaakt die teveel kanten uitfladdert. In Babs schuilt een hele goede film, maar die komt niet tevoorschijn door het ontbreken van een consistente benadering. Het verschil in acteeropvattingen is daarvan een illustratie: Löw zet een moddervet type neer, terwijl Kaandorp haar twee personages wel degelijk diepte geeft. Babs is een knusse kronkelweg.