40 Days to Learn Film

Negen keer commentaar op Mark Cousins

Vertigo

Wat er allemaal niet goed is aan 40 Days to Learn Film van Mark Cousins is niet zo interessant. Daarom: acht wél interessante associaties (en, goed, één korte recensie).

Even kort. Mark Cousins maakte naam met het heerlijke (hoewel in de Filmkrant ook bekritiseerde) The Story of Film (2011), een vijftien uur durende essayistische vlucht door de filmgeschiedenis, met relatief veel aandacht voor vrouwelijke regisseurs en filmmakers uit minder voor de hand liggende landen, die in Nederland nota bene in de bioscoop werd uitgebracht. Vanwege dat kunststuk kan Cousins bij mij weinig kwaad doen. Dat zijn nieuwe, gratis online geplaatste essay 40 Days to Learn Film, gemaakt als noodgedwongen thuiszitter, een ondermaats rommeltje is, vergeef ik hem daarom graag. Anders gezegd: ik ga mee in zijn immer positieve houding en pik er voor u uit wat wél te denken zet.

Vijf interessante dingen in 40 Days to Learn Film
1) Op de achtergrond is regelmatig de sirene te horen van een passerende ambulance – Mark Cousins legt, min of meer verontschuldigend, uit dat hij naast een ziekenhuis woont. Bij het uitzicht van zijn kamer wijst hij op een boom, die hem moed verschaft – een klassiek dichterlijke en saaie keuze (zie zijn eigen punt 35: avoiding banalities). Het is de sirene die zijn corona-essay (Cousins noemt de epidemie expliciet als aanleiding) de juiste context verschaft.

2) Cousins’ beste suggestie, in het blokje Music, is om vijf minuten lang met de ogen dicht te luisteren naar Scene d’amour van Bernhard Herrmann, gecomponeerd voor Vertigo (Alfred Hitchcock, 1958). Al blijven zijn eigen associaties, achteraf, teleurstellend algemeen (“Ik weet zeker dat ik bijna iets kan zien, planeten of zoiets”). Zelf zie ik voor mijn innerlijk oog een romance ontvouwen, van aarzelend verlangen, via angstige, warmbloedige en bevrijdende momenten, tot overweldigende overgave – muzikaal even helder en dwingend verteld als Hitchcock deed met beelden.

3) Cousins plaatst een scène uit Mani Kauls Siddheshwari (1989) in zijn hoofdstukje Colour. En ja, er zijn enkele raak geplaatste kleuraccenten (al is de kopie zo te zien vervaagd), maar wat echt indruk maakt is de compositie, die ook als de camera beweegt (het is een van Cousins’ weinige bewegende fragmenten) steeds betoverend blijft.

4) Wél een goed punt uit datzelfde hoofdstukje: dat ook schaduwen kleur kunnen hebben. Zijn beste voorbeeld is een beeld uit, opnieuw, Vertigo (een video-essay over alleen die klassieker was ongetwijfeld beter geworden dan dit samenraapsel), het magische green fog-moment (zie hierboven) waarop Kim Novak verschijnt, getransformeerd in Jimmy Stewarts droomvrouw, met schaduwen, links en rechts, die groen, blauw en paars zijn.

5) Tegen het einde neemt Cousins eindelijk eens provocerend stelling, onder het kopje Recuts. “Er zijn geweldige films die te lang zijn. […] Ik denk dat we, creatief gezien, als filmmakers een klassieker opnieuw moeten kunnen monteren.” Voor editors in opleiding lijkt me dat inderdaad een geweldige oefening: verbeter een meesterwerk. En als filmkijker is het een zeer herkenbaar gevoel: mooie film, maar er had twintig minuten uit gekund. Of, zoals Cousins opmerkt over Spielbergs War of the Worlds (2005): deze film heeft te veel eindes. Mijn persoonlijke filmgeschiedenis zou onnoemelijk veel beter worden als ik terug zou kunnen gaan in de tijd en nog voor de release die scène uit The Breakfast Club (John Hughes, 1985) had kunnen hakken waarin punky gothic Ally Sheedy, volstrekt in strijd met haar persoonlijkheid en de strekking van deze Film Over Het Accepteren Van Verschillen, alsnog in dat belachelijke roze jurkje wordt gehesen door Molly ‘altijd een reserve-roze-jurkje bij me’ Ringwald.

Een korte recensie
De ‘onderwerpen’ duren te kort voor diepgang, wat Cousins wél zegt is zelden prikkelend en hij is zeker aan het begin te vol van zichzelf (“That’s me with David Lynch”, “That’s me in Kurdistan, Iraq”, “That’s me and Tilda Swinton”). Over de genoemde films vertelt hij meestal alleen kort waar ze over gaan en onderlinge verbanden gaan vaak niet verder dan dat de volgende film “ook heel goed” of juist “iets heel anders” is. Veel erger is dat Cousins nauwelijks bewegend beeld gebruikt: het grootste deel van de tijd zitten we naar stills te kijken (ook bij een stukje over Sound poetics, dat dus geen geluid heeft). Soms voegt hij iets des Cousins toe, zoals zijn uit The Story of Film (2011) bekende superlatieven (ditmaal is Kira Moeratova “het beste in geluid” en Anand Patwardhan “de beste levende documentairemaker”). Dat is leuk. Net zoals wanneer hij een beeld eens wél kort analyseert, zoals een schilderij van Frida Kahlo (er zitten veel schilderijen in) of een prachtig diep shot uit Orson Welles’ Chimes of Midnight (1965). Maar dat die beelden vaak een lage resolutie hebben, soms zelfs met de naam van een website erdoorheen, en dat hij regelmatig dingen niet zeker zegt te weten die hij gemakkelijk op had kunnen zoeken (inclusief “Een zwijgende film, geloof ik” en “Ik weet niet welke film dit is”), is buitengewoon slordig. Ik had dit zo niet durven uitbrengen. Cousins lijkt trouwens echt te verwachten dat je maar één puntje per dag doet (hij heeft zelfs vier days off ertussen zitten, van een minuutje) – wat niemand, neem ik aan, zal doen. Dat hij op ‘dag 31’ voorstelt de situatie in het vluchtelingenkamp op Lesbos te bestuderen en dan, een minuutje later, ‘dag 32’ begint met “Het zal niet makkelijk worden om van zo’n studiedag bij te komen”, klinkt zelfs behoorlijk aanmatigend – alsof hij nu Lesbos behandeld heeft.

Drie eigen associaties
1) Dat Cousins zomaar wat associeert, betekent dat er vaak weinig lijn in zit en soms iets verrassends ontstaat. Hem volgend, ook in zijn egotripperij, voeg ik daarom een paar eigen associaties toe. Want als hij onder het kopje Obsessive motives Martin Scorsese noemt die telkens in hetzelfde stukje New York filmt, Little Italy, zodat de bijbehorende brandkranen en walk/don’t walk-stoplichten tot zijn onmiskenbare (maar niet per se obsessieve) ‘motieven’ gaan behoren (zoals overigens geldt voor iedereen die vaker in dezelfde stad filmt), moet ik meteen denken aan de klassieke Donald Duck-verhalen (op papier en op het scherm), waarin diezelfde brandkranen voorkomen, naast allerlei Americana uit de jaren veertig en vijftig, en aan de honderden miljoenen, zo niet miljarden mensen die, net als ik, zijn opgegroeid met dat beeld van Amerika.

2) Onder het kopje Nature prijst Cousins The Tree of Life (Terrence Malick, 2011) voor het tonen van de wind (met opnieuw alleen een still). Prachtige film, inderdaad, maar als het gaat om het filmen van de wind gaat niemand boven Hayao Miyazaki, beste windfilmer ooit.

3) Als je filmmakers enthousiast (en dus niet schools) wilt horen praten over films, sla 40 Days to Learn Film dan gerust over en schakel door naar mijn favoriete YouTube-kanaal, Trailers from Hell. Daar bespreken coryfeeën als (medeoprichter) Joe Dante, Karyn Kusama, Edgar Wright en vele anderen de trailers van films waarmee ze zijn opgegroeid, waaraan ze gewerkt hebben of die hen anderszins doen glunderen. Veel horror, cult en B-films, maar ook bona fide klassiekers (onder meer uit de Criterion Collection). Er komen steeds nieuwe trailers bij, dus het is inmiddels een flinke verzameling – maar in veertig dagen moet je een eind kunnen komen.


40 Days to Learn Film van Mark Cousins is gratis te zien via het Vimeo-kanaal van Hopscotch Films.