Signs of Life: Een brief van Apichatpong Weerasethakul

Cinema van het Nu

Apichatpong Weerasethakul in Eye Amsterdam

Vorige week schreef Jia Zhang-ke op uitnodiging van de Filmkrant een brief vanuit quarantaine in Beijing. Deze week reageert de Thaise filmmaker Apichatpong Weerasethakul vanuit zijn huis in Chiang Mai.

Ik werd geraakt door de brief van Jia Zhangke, die me liet voelen hoe belangrijk verwantschap is in onze tijd van opsluiting. Ik probeer hetzelfde te doen door een paar gedachten met jullie lezers te delen.

Vanmorgen moest ik denken aan een woord: ‘een reis’, en aan hoe we die reis ervaren. Toen we jong waren en op pad gingen, hadden we rusteloze gedachten die zich steeds herhaalden: ‘Zijn we er al?’, ‘Wanneer komen we aan?’ Naarmate we ouder werden, besteedden we meer aandacht aan het voorbijtrekkende landschap. We observeerden de bomen, de huizen, de verkeersborden, de andere voertuigen. We hebben onszelf getraind om kalm te zijn tijdens de reis. We wisten dat er een bestemming was.

Een film is ook een reis. Het vervoert ons naar verschillende dramatische punten. Onderweg naar die punten zijn er opvulsels, minibestemmingen. Hoe naadlozer een filmmaker dat pad opvult en het publiek de tijd laat vergeten, hoe dichter hij of zij bij de kunst van het filmmaken komt. De kern van het harde werk van de kostuumontwerper, de visagist, de geluidsman, het lichtteam, de editor, de muzikant en al die andere crewleden is om het publiek naar die bestemmingen te leiden.

In tegenstelling tot een film is de bestemming van onze Covid-19-reis vaag. In tegenstelling tot een roadtrip bewegen we niet. De meesten van ons blijven thuis. We kijken uit onze ramen naar hetzelfde landschap en… we blijven kijken.

We voelen de kwetsbaarheid van onze geest en lichaam. We zijn ons bewust van onze klokken – intern en extern. Ik heb mijn ochtendroutine inmiddels gevonden. Ik herinner me elke stap die ik zet terwijl ik mijn ontbijt klaarmaak. Ik herinner me uit welke richting de zonnestralen komen op elk specifiek moment van de dag.

Om geestelijk gezond te blijven, hebben sommigen van ons mindfulness-technieken omarmd. We proberen de omgeving, de emoties, de handelingen, de tijd, de vergankelijkheid te observeren. Als de toekomst onzeker is, wordt het Nu waardevoller.

Vanmorgen, na het ontbijt (een bordje fruit, ontbijtgranen en twee gekookte eieren), stelde ik me een scenario voor. Misschien brengt deze huidige situatie een groep mensen voort die het vermogen hebben ontwikkeld om langer in het moment te blijven dan anderen. Ze kunnen lange tijd naar bepaalde dingen staren. Ze bloeien op in een totaal bewustzijn.

Nadat we het virus hebben overwonnen en de filmindustrie uit haar verdoving is ontwaakt, zou deze nieuwe groep, als bioscoopbezoekers, geen gewone filmreis meer willen maken. Ze beheersen nu de kunst om naar de buren, de daken en de computerschermen te kijken. Ze hebben zich getraind via talloze videogesprekken met vrienden. Ze hebben groepsdiners gehouden vanuit één vaste camerahoek. Ze hebben cinema nodig die dichter bij het echte leven staat, in realtime. Ze willen de cinema van Nu die geen vullers of bestemming heeft.

Daarna maken ze kennis met de films van Béla Tarr, Tsai Ming-Liang, Lucrecia Martel, Weerasethakul, Pedro Costa, en andere. Deze obscure filmmakers zouden miljonairs worden door de enorme stijging van hun kaartverkoop. Ze zouden nieuwe zonnebrillen kopen en beveiligers nodig hebben. Ze kopen herenhuizen en auto’s en sigarettenfabrieken en stoppen met het maken van films. Maar het duurt niet lang voordat het publiek zelfs deze slow cinema, deze langzame films te snel vindt gaan. Ze houden protestborden omhoog: ‘We eisen nul verhaallijnen, geen camerabeweging, geen montage, geen muziek, niets.’

Ze stellen een Covid-19 Cinema Manifesto (CCM) op om zich te bevrijden van de structuur en de reis van film. “In onze cinema is geen plaats voor bevredigende psychologie. De eeuwige bestemming is het publiek, de verlichte mensen.”

In donkere hallen in grote steden staren mensen naar puur wit licht. De volgende film is misschien iets minder helder. Sommige films zouden zo donker zijn dat er in het filmtheater nauwelijks een hoofd van een kijker te ontwaren is. Wel is er een energie van totaal bewustzijn tussen de mensen en het filmdoek. Het is zoals Jia Zhang-ke het beschreef in zijn brief: ‘…samen zitten, schouder aan schouder.’ En ja, ‘dit is het mooiste gebaar dat we naar elkaar kunnen maken.’

Deze nieuwe filmbeweging wordt steeds populairder en heeft zich wereldwijd verspreid als een pandemie. Nothing Film FestivalTM staat op de kaart. Ondertussen zijn de ‘gemakkelijk afgeleiden’, de ‘gehechte’ mensen, een minderheid geworden. In de openbare ruimte doen ze net alsof ze sereen zijn, om verwijtende blikken te voorkomen. Ze ademen langzaam en kauwen traag hun voedsel. Ze tonen zelden hun woede. Daarna gaan ze naar huis om te schreeuwen, slapen en nog wat te schreeuwen in hun dromen.

Al snel begint deze minderheid zich te verzamelen in donkere steegjes. Ze rennen en praten snel. Ze wachten niet tot de anderen hun zinnen hebben afgemaakt. Ze zwelgen in meerdere gedachten tegelijk. Op een dag zegt een jonge man dat hij een film heeft gemaakt. Hij leidt zijn opgewonden vrienden naar zijn kelder en laat hen zijn creatie zien. De groep is geschokt als ze ontdekken dat de film iets laat zien. Drie uur lang staren ze vol ongeloof naar een geprojecteerd beeld van een landschap gezien vanuit een autoruit. Voor het eerst kunnen ze weer eens stil zitten en tot rust komen.

De gevaarlijke filmvertoningen gaan door, ondanks het officiële verbod. In bunkers en in schuren wringen nerveuze mensen zich naar binnen om iets te zien – boomtakken, de zee, de wind, urenlang. Verboden materialen worden in omloop gebracht. Ze worden haastig in elkaar gedraaid.

Op een avond is er op het doek een man te zien die vijf uur lang slaapt, gevolgd door:

Drie mannen zitten ’s middags aan een tafel. Een van hen is aan het roken en leest een krant, de andere twee zijn een potje aan het kaarten. De roker roept een vrouw die hen een fles wijn brengt. Hij schenkt de wijn in de glazen en biedt ze aan zijn vrienden aan. Ze juichen en drinken. De vrouw verschijnt weer met een dienblad en neemt het glas van de roker mee. (Op dit moment kan een van de kijkers al die actie niet meer aan. Hij gaat naar buiten en sluit zijn ogen.) De rokende man leest verder in zijn krant. Hij wijst zijn vrienden op een artikel. Ze lachen. Ondertussen haalt hij iets wat lijkt op een stuk papier uit zijn pakje sigaretten, of een envelop. De film is afgelopen. Het publiek blijft in stilte achter. De drie mannen zijn duidelijk niet verlicht – ze verloren zichzelf 67 seconden lang in hun dwalende gedachten en ondeugden.

Dan,
Een trein nadert het station. De locomotief beweegt uit het frame naar links. Mensen op het perron begroeten de uitstappende passagiers.
Het shot duurt 50 seconden.

Op een heldere dag gaat er een deur open,
En de arbeiders verlaten een fabriek
gedurende 46 seconden.


Apichatpong Weerasethakul is de regisseur van onder meer Tropical Malady (2004), Gouden Palm-winnaar Uncle Boonmee Who Can Recall His Past Lives (2010) en Cemetery of Splendour (2015).