De toekomst van de Nederlandse film
Sterke films creëren hun eigen publiek
Een gesprek over de toekomst van de Nederlandse film is onvermijdelijk. De meest recente aanleiding is het Britse onderzoek dat het Filmfonds tijdens het NFF presenteerde, over de permanente afwezigheid van Nederlandse films in de selectie van de belangrijkste internationale filmfestivals.
Nederlandse speelfilms hebben beduidend minder succes in het buitenland dan speelfilms uit België, Denemarken, Oostenrijk en Zweden, blijkt uit onderzoek dat eind september door het Filmfonds wordt gepresenteerd tijdens het Nederlands Film Festival. Opmerkelijker nog: van alle onderzochte landen produceert ons land de meeste films, maar vrijwel geen van deze titels wordt geselecteerd voor belangrijke festivals of wint grote prijzen.
‘Filmcultuur verdient een nieuwe blik’, schrijft de Nederlandse filmmaker Johan Nijenhuis rond datzelfde moment op LinkedIn. ‘Helaas wordt de verkeerde definitie van filmcultuur gehanteerd. De huidige beleidsplannen van het Filmfonds worden gedreven door de hunkering naar internationaal succes van Nederlandse films. Het Filmfonds hanteert als graadmeter van succes: de selectie van een film op een toonaangevend festival. Door het blindstaren op internationalisering moesten de grote bioscoopfilms voor het Nederlandse publiek met minder geld gemaakt worden. Er gingen afgelopen filmjaar te weinig mensen naar Nederlandse films. Ik zie dat als direct gevolg van het gevoerde beleid.’
Voor alle duidelijkheid: Nijenhuis pleit voor marktwerking. ‘Het publieksbereik en marktaandeel in Nederland zou [in een nieuw beleidsplan van het Filmfonds] de belangrijkste graadmeter voor succes en continuïteit moeten worden.’
Een maand later op 24 oktober publiceert The Guardian onder de kop ‘Even the French are giving up on arthousefilms. Is this the end of a cinematic era?’ een pleidooi voor arthousecinema. Aanleiding is de publicatie van een onderzoek van het Cour des Comptes (dat de besteding van publiek geld controleert) waarin wordt opgeroepen de steun aan Franse filmmakers ‘ingrijpend te herzien’. Volgens de commissie trok eenderde van Franse films in 2019 minder dan 20 duizend bezoekers. Slechts twee procent van alle Franse films in dat jaar maakte winst met hun bioscoopuitbreng. The Guardian: ‘Het offeren van de Franse cinema op het altaar van de marktwerking zou een onvoorstelbaar verlies betekenen. De enorme invloed van de Franse artfilm in de afgelopen honderdtwintig jaar filmgeschiedenis kan niet gereduceerd worden tot het aantal verkochte kaartjes.’
Hart
De kwaliteit van de Nederlandse film en de internationale situatie waaraan The Guardian refereert, hebben met elkaar te maken. Over de kwaliteit van de Nederlandse film hebben we in dit blad de afgelopen decennia herhaaldelijk geschreven. Mijn voorganger Dana Linssen in 2009 over de gebreken ervan: ‘De oplossing mag dan misschien simpel zijn, fouten maken is nog helemaal niet zo eenvoudig. Want daar komt een hoop eerlijkheid, integriteit en kwetsbaarheid bij kijken. Maar iedereen die in zijn leven meer dan een stuk of wat films heeft bekeken, echt bekeken, met de ogen van zijn hart, weet dat, van de grootste Hollywood-productie tot de meest obscure lowbudgetfilm, het zelden om de technische en productionele perfectie gaat, maar altijd om de volmaaktheid van de intentie. En die haal je er, of je die nu met geobjectiveerde formele argumenten onderbouwt, of puur op je gevoel, altijd uit. Altijd.’
Of, ikzelf, een jaar later, in een pedante bui: ‘Wie de Nederlandse film bekijkt over de periode 1958 (Dorp aan de rivier) tot 2009 (Kan door huid heen), zal het opvallen dat er onderhand best een rijke filmtraditie is. Maar die is het resultaat van de vechtlust van eenlingen die eerder ondanks dan dankzij de financiers hun films realiseerden. Slechts een kleine groep filmmakers blijkt door de jaren heen in staat een eigen stijl te ontwikkelen. Maar vaak zie je zelfs bij hen de funeste adviezen doorschijnen van omroepdramaturgen, producenten en alle anderen die zich ermee bemoeien. Gevolg: overbodige voice-overs, onnodig verklarende dialogen, rammelende structuren, typecasting en platte personages. De auteur met een uitgesproken eigen stijl is zeldzaam, omdat die stijl in onze overlegcultuur onvermijdelijk teruggebracht wordt tot een zouteloos compromis.’
Ik doel met deze tekst niet op de uitzonderingen, want die zijn er natuurlijk: talentvolle makers en eigenzinnige films. Al kun je niet om dat ene feit heen: Nederlandse films spreken jaar in jaar uit niet de mensen aan die de films voor de belangrijkste festivals selecteren. Dat is natuurlijk niet zomaar. Blijkbaar zijn de verhalen/visuele stijl/spel niet interessant genoeg. Wat is wel interessant? Daar is geen eenduidig antwoord op te geven natuurlijk. Lees bijvoorbeeld ons recente interview met de makers van Everything Everywhere All At Once (2022) en zie hoe zij nadenken over welke verhalen ze willen vertellen.
Keerpunt
Dit alles speelt al langer. Maar het voelt alsof we op een keerpunt staan. De resultaten van het Engelse onderzoek sporen het Filmfonds misschien aan om voor een koerswijziging te kiezen, net op het moment dat een commissie in Frankrijk pleit voor meer marktwerking. Dat alles in het aangezicht van het marktaandeel van streamingdiensten en het vermoeden dat het publiek liever op de bank blijft zitten. Het is overigens niet bewezen – in feite is het onmogelijk te bewijzen – dat men liever op de bank blijft zitten. Ook al is het bioscoopbezoek gedaald en zijn de streamingdiensten gegroeid, dan nog kan het publiek met sterke, eigenzinnige, verrassende en vernieuwende films opnieuw verleid worden om naar de bioscoop te gaan. Dat kost wel wat tijd.
Marktwerking zal echter elk filmproject dat risico’s neemt definitief onmogelijk maken. Dat kan niet duidelijk genoeg gezegd worden. Een filmcultuur afrekenen op dingen als ‘marktaandeel’ zaagt aan de poten van diezelfde filmcultuur. Dat is de slang die in z’n eigen staart bijt. Dat staat zo’n beetje gelijk aan de algoritmes van streamingdiensten waar het Guardian-artikel naar verwijst: door het publiek alleen te geven wat het al kent, alleen op publieksaantallen te mikken, creëer je een eindeloze carrousel met middle of the road-spul.
Benauwend
Het is belangrijk in te zien dat het publiek een tijdlang tevreden zal zijn met tandeloos materiaal en formulewerk, maar dat ook daar uiteindelijk de wal het schip keert: dan zullen mensen alsnog afhaken, omdat al die middelmatigheid afstompt. Er is een grote groep mensen die snakt naar films en series die de grenzen verkennen en verleggen, die je naar onbekend gebied voeren. Maar aan zo’n filmcultuur moet gewerkt worden, onder meer door scherpere keuzes te maken. Want het lijkt me voor iedereen duidelijk dat er te veel middelmatige films worden gemaakt.
Als je echte creativiteit wilt stimuleren, moeten films niet op de eerste plaats als product worden gezien, moet een selectie op de grote filmfestivals niet van meet af aan het criterium zijn (want ook dat benauwt) en moeten Filmfondsen niet allerlei stilistische en inhoudelijke eisen stellen. Nederlandse filmmakers – is ons in interviews herhaaldelijk duidelijk geworden, maar niemand wil dat geciteerd hebben – voelen zich in hun vrijheid vanaf de eerste ideeën voor een project beperkt door wat men denkt dat het Fonds wil. Vervolgens schrijft men het project die richting op.
Een reactie hierop laat zich makkelijk voorspellen: een project moet toch ergens aan getoetst kunnen worden? Ergens op afgerekend kunnen worden? De doctrine van alles meetbaar en toetsbaar willen maken die zowat de hele maatschappij in z’n greep heeft en die een ideologie op zichzelf is geworden, creëert slechts een illusie van controle. Erger nog: het is dodelijk voor creativiteit. Probeer juist na te denken over een wezenlijk alternatief voor dat model.
Schoonheid
Er moet dus juist géén marktwerking worden geïntroduceerd. Voor formulefilms, die het publiek graag geven wat het al kent, is een Europees studiosysteem denkbaar: internationale coproducties die toeschouwers trekken en winst maken juist omdát ze herkenbare films produceren. En ja, voor het meer behoudender Europese publiek zijn er dan taalbarrières. Maar dat obstakel kun je in de loop van de tijd wegnemen, misschien met hulp van de European Film Academy.
Voor die andere films, een voorstel. Zie de ideale Nederlandse artfilmproductie in een jaar als de selectie van Cannes of Venetië. Kijk er eens door die bril naar. Niet alle films zijn dan even goed of vernieuwend of krachtig, maar ze zijn (bijna) allemaal speciaal. Ze zijn er niet in de eerste plaats om winst te maken – al kan dat later alsnog gebeuren zodra je een sterke filmcultuur hebt – maar om ons iets te tonen: dat kan schoonheid zijn, iets wezenlijks over de wereld waarin we leven, nieuwe vertelvormen et cetera. Films die niet alleen willen vermaken. Films die de kijker op de een of andere manier verder brengen dan waar die was.
Als je zo naar die selectie kijkt, is het ook makkelijker in te zien dat je die als land wilt steunen. Dat het waardevol is dat ze bestaan. Dat betekent waarschijnlijk kiezen voor een kleiner aantal films. Dat betekent ook: niet denken in termen als marktaandeel en kwetsbare films, niet achter een (hypothetisch) publiek aanhollen, maar beseffen dat je een publiek kunt creëren met sterke films. Dat zal tijd kosten en lef vragen. Maar die keuze kunnen we maken: sterke, creatieve films niet zien als producten maar meer als, zeg, een marslanding. Niet iets om direct winst mee te maken, maar om onbekend terrein mee te verkennen.