Alex de Ronde over 15 jaar Het Ketelhuis

Hij is Gekke Henkie niet

Het Ketelhuis bestaat vijftien jaar. Hoog tijd voor een gesprek met Alex de Ronde, die veertien jaar directeur is van het Amsterdamse filmtheater op het Westergasfabriekterrein. “We zijn altijd dwarsig geweest en dat blijven we.”

Alex de Ronde, ook wel Mister Ketelhuis genoemd, moet je eigenlijk horen praten. Met een mengeling van ironie, relativering en cynisme houdt hij de wereld, zoals lastige interviewers, op een voor hem prettige afstand. Geen woord over zijn privéleven, maar over de filmwereld, in het bijzonder de Nederlandse, kan hij uren praten. En mopperen.

Dat hij in het verleden aan de Universiteit van Amsterdam Nederlandse literatuur studeerde, blijkt uit de lol die hij in taal heeft. Dat hij ook massacommunicatie studeerde, is raadselachtiger. Misschien is die studie minder goed ingedaald. Enfin, met een gespeeld norse houding, maar in werkelijkheid welwillend, blikt De Ronde aan een tafeltje in ‘zijn’ Ketelhuis terug op het verleden en de toekomst van het filmtheater.

Hoe is Het Ketelhuis ontstaan? “Het concept is bedacht door Marc van Warmerdam, de producent van de films van Alex van Warmerdam, die op het Westergasfabriekterrein met Orkater een kantoor had. De directe aanleiding was geloof ik dat een best aardig lopende film van Alex toch voortijdig uit Amsterdam verdween. Het was de tijd van het ‘schreeuwende doekentekort’, zoals dat toen heette, waardoor Nederlandse films nauwelijks kans hadden in de bioscoop. Marc stelde voor om een tijdelijke noodbioscoop voor de Nederlandse film in te richten. Het oude ketelhuis op het Westergasfabriekterrein werd met steun van Harry de Winters LETZ-groep [Leuk En Toch Zinvol, JvdB] en nog vijf rijke Amsterdammers opgeknapt. Ik geloof dat ieder van hen er dertigduizend gulden in stopte. Marc heeft zelf de wc’s nog staan te betegelen. De bioscoop zou maar een paar jaar bestaan, want daarna zou het hele Westergasfabriekterrein op de schop gaan.”

Jij was er toen nog niet bij? “Nee, ik werkte toen als journalist en deed de rubriek films op tv bij de NRC. Onder de eerste directeur was er na negen maanden een tekort van tweehonderdduizend gulden. In 1999 werd ik gebeld door Jacques van Heijningen, de directeur van het Nederlands Film Festival die in het bestuur zat van Het Ketelhuis en mij in 1992 op slinkse wijze als programmeur van het Nederlands Film Festival eruit had gewerkt. Hij vroeg of ik directeur wilde worden van Het Ketelhuis. In Het Ketelhuis-bestuur had hij gezegd dat ik een ongelofelijke eikel ben, maar wel geschikt voor de functie.” Lachend: “Dat was zijn manier om het goed te maken. Een paar jaar geleden heb ik het definitief met hem goed gemaakt. Teveel historisch besef is niet goed.”

Wat trof je aan? “Hoe zal ik dat eens netjes zeggen? Het was kut! De eerste directeur overhandigde mij de sleutels en wenste me succes met wat zij een ‘kansloze boel’ noemde. Er was die schuld van tweehonderdduizend gulden en er waren in het eerste jaar maar tienduizend bezoekers geweest. Ik begon met twee dikke orders facturen. Ik ben iedereen gaan bellen met de mededeling dat men het geld binnen een jaar zou krijgen. Ik had een gezond optimisme en wist toen nog niet dat het elf jaar zou duren voor we voor het eerst een beetje winst zouden maken.”

Hoe heb je de financiële lekkage gedicht? “Door bedragen bij elkaar te scharrelen. Op de openingsavond van het IDFA in 1999 of 2000 scharrelden Marc en ik anderhalve ton bij elkaar aan toezeggingen van fondsen, maar ook van bedrijven als Cineco. Ach, alles wat we deden was een vooruitgang, want het kon niet slechter. We zaten op een absoluut nulpunt. Het Ketelhuis was een geinige zaak, maar zonder publiek. Daarin kwam verandering door André Hazes. Ik had het geluk dat in de eerste maand dat ik hier werkte de Hazesdocumentaire Zij gelooft in mij uitkwam. Dat werd de eerste hit van Het Ketelhuis met elfduizend bezoekers. Meer dan het totale bezoek in het hele voorgaande jaar. Nog steeds is deze film met Das Leben der Anderen de best bezochte in onze geschiedenis.”

Het Ketelhuis begon als bioscoop voor Nederlandse films. Wanneer besloten jullie om ook Europese artfilms en jeugdfilms te gaan vertonen? “In 2005 na de sanering van het Westergasfabriekterrein. Eindelijk werd het asbest weggehaald waar kunstenaars jaren tussen hadden gewerkt. Voor ons was dat het moment om opnieuw te beginnen. Het Ketelhuis werd voor 1,2 miljoen euro verbouwd. Van één zaal gingen we naar drie zalen. Waar het geld vandaan kwam? De helft kwam uit Brussel uit een Europese pot voor achterstandswijken” Met een stalen gezicht: “Zoals je weet zitten wij hier in een enorme achterstandswijk. Het was dezelfde pot waaruit geld kwam voor het asfalteren van Spaanse en Portugese snelwegen. Met drie zalen dacht ik dat Het Ketelhuis beter geëquipeerd zou zijn om als Huis van de Nederlandse Film te functioneren, maar voor zoiets zijn niet genoeg Nederlandse films. Toen hebben we de formule bedacht van Nederlandse films, Europese arthouse, documentaires en kinderfilms. We hadden nu niet één soort kaas maar vier soorten in de winkel liggen. Inhoudelijk was er ook veel voor te zeggen dat je de wat moeilijkere Nederlandse films in de context van verwante Europese films vertoont.”

Jullie vertonen toch niet alleen de zogenaamde moeilijke Nederlandse film? “We zijn een beetje een hybride bioscoop. We draaien ook Lucia de B. en Soof. Daar ligt de grens: Soof wel, Toscaanse bruiloft niet. Eigenlijk draaien we de films die ik zelf ook wil zien.”

Hoe belangrijk zijn filmrecensies voor Het Ketelhuis? “Het lot van kwetsbare films, zoals de documentaire Ne me quitte pas, hangt af van recensies. Voor jeugd- en familiefilms geldt dat minder. Als armzalige gesubsideerde bioscoopexploitant is het heel vervelend als Het Parool of de Volkskrant, de enige kranten die voor ons tellen, een film twee sterren geven. In principe kun je zo’n film dan meteen in de kleine zaal zetten. Ik ben niet tegen het geven van sterren, maar ik merk bij mezelf dat ik soms alleen de sterren tel en niet de recensies lees. Ik denk dat het voor veel mensen geldt.”

Wat is je oordeel over het niveau van de Nederlandse filmkritiek?
“Ik begon met het schrijven van recensies bij het Haarlems Dagblad als assistent van Charles Boost. Boost was toen al oud en viel regelmatig in slaap onder films. Hij vroeg dan later aan mij waarover de film ging, waarna drie dagen later er een perfecte recensie in de krant stond. Zonder iets af te doen aan de huidige generatie filmjournalisten: ik ben groot geworden met deze man en Ellen Waller, Boy Wallagh, Willy Wielek, Bob Bertina en later Peter van Bueren en Hans Beerekamp. Geen jongere kent die namen meer, maar dat waren iconen van de filmkritiek.”

Dreigt in Amsterdam in plaats van een ‘schreeuwend doekentekort’ met de komst van De Hallen (negen filmzalen) een overschot aan doeken? “Ik weet het niet. De opening van EYE heeft geen invloed gehad op andere filmtheaters. De theorie is dat als er meer doeken komen het bezoek mee stijgt. Op een gegeven moment zal er een plafond bereikt zijn, maar niemand weet waar dat ligt. Waar ik wel bang voor ben is dat films nog sneller zullen rouleren. Sinds de digitalisering betekent meer zalen vaak al meer van hetzelfde. Een film als 12 Years a Slave zou vroeger met drie kopieën in Amsterdam zijn uitgegaan zijn. Nu met zeven of acht, en straks als De Hallen open zijn ongetwijfeld met negen. Er komt daardoor steeds minder plek voor die spreekwoordelijke kleine, kwetsbare film. Meer zalen kunnen dus ironisch genoeg tot verschraling leiden.” Ironisch: “Lust u nog peultjes?”

Hoe ziet de toekomst van Het Ketelhuis eruit? “De sociale context van filmconsumptie, zoals dat zo tuttig heet, wordt steeds belangrijker. Een moderne bioscoop is veel meer dan alleen een vertoningsplek. Het moet geen filmfabriek zijn. Iedereen kan alles online zien, maar je gaat naar de bioscoop voor de sociale context. Je gaat met je vriend of je minnares en wil goede koffie en goede wijn drinken. Bij ons kom je eerst het café binnen en daarna ga je naar de film. Het community-aspect wordt steeds belangrijker. Bij ons vind je dat bijvoorbeeld terug in de maandelijkse reeks psychoanalyse en film; een goede film met een nagesprek met een psychiater. Ook vertonen we maandelijks in samenwerking met het Goethe Instituut een Duitse film. Ook in onze sneak previews zit het community-aspect. Onder de titel Among Friends krijgen de vertoningen een personal touch. We denken na over hoe we hierin nog verder kunnen gaan. Het Ketelhuis moet een plek zijn waarin allerlei interessegroepen en maatschappelijke ontwikkelingen samenkomen. De enige voorwaarde is dat het altijd filmgerelateerd is.”

Zo te horen is er geen gebrek aan zelfvertrouwen. “Ach, we hebben voor hetere vuren gestaan qua bedreigingen van buitenaf. Als het helemaal mis gaat, treedt het noodscenario in werking. Dat moeten we veel mensen op straat zetten en ga ik de kaartjes verkopen, de bedrijfsleider het bier en draait de hoofd techniek de films. Dan doen we het met zijn drieën.”

Hoeveel mensen werken er nu? “Vroeger hadden we misschien wel tachtig vrijwilligers en nu ongeveer vijftien. De andere medewerkers worden keurig betaald. Op kantoor werken vier mensen fulltime plus één parttimer en in het café dertig parttimers. Omgerekend hebben we veertien fulltime banen. We zijn één van de minst gesubsideerde filmtheaters in Nederland. We krijgen 140 duizend euro subsidie van de gemeente. Dat is tien procent van onze omzet. Bij Rialto is dat 32% en bij ’t Hoogt in Utrecht 48%. Die 140 duizend euro hebben we nodig om films als Ne me quitte pas te draaien. Als we dat geld niet krijgen, kunnen we zulke kwetsbare films niet meer vertonen.”

Hoe komt het dat bij jullie de financiële verhouding zo gunstig is? “Ik denk dat bij ons op kantoor de mensen het werk doen dat in andere filmtheaters door twee of drie mensen wordt gedaan. Het kan in veel filmtheaters wel wat efficiënter. Onze medewerkers hebben veel eigen verantwoordelijkheid. En dwars vinden wij leuker dan recht. We zijn altijd dwarsig geweest en dat blijven we.”

Veertien jaar directeur van Het Ketelhuis. Nog eens veertien jaar? “Ik ben nu 56. Misschien kan ik nog één of twee andere dingen doen in mijn leven, maar het is lastig om iets te vinden dat leuker is dat dit. Eigenlijk vind ik dat bij culturele instellingen en festivals om de zeven jaar een nieuwe artistieke wind moet waaien. Men blijft te lang hangen. Dat geldt dus ook voor mij. Maar als niemand klaagt en ik met jonge gastcuratoren er een frisse wind in kan houden, kan ik hier nog wel even blijven zitten.”

Het jubileumfeest wordt vast leuk, maar wat zijn de hoogtepunten uit de afgelopen vijftien jaar? “Een zakelijk hoogtepunt was de miljoenste bezoeker. Artistiek was een hoogtepunt dat Ramses Shaffy in het oude Ketelhuis na de documentaire Ramses van Pieter Fleury a capella een lied zong. De rillingen liepen over mijn rug. Ook mooi was dat Malkovich op de fiets naar Het Ketelhuis kwam voor de documentaire Bloody Mondays and Strawberry Pies van Coco Schrijber, waarvoor hij de voice-over had ingesproken. En laat ik de korte film die Hans Teeuwen en Eddy Terstall voor de heropening van Het Ketelhuis maakte niet vergeten. We hebben nu weer een jubileumfilm; een korte film van Dragan Bakema en Joppe van Hulzen over de confrontatie van een gevestigde gefrustreerde regisseur met een zeer getalenteerde jonge regisseur.”

Nog wensen? “Ik zou graag willen dat Het Ketelhuis ook een omroepbioscoop is, waar je met de makers voorpremières van tv-series als Ramses en Johan zou kunnen zien. Door muziekrechten en btw-verplichtingen kan dat nu niet. Het zou mooi zijn als er een oplossing voor wordt bedacht. Het enige dat nu mag is het gratis vertonen van omroepproducties.” Met een gezicht dat verraadt dat hij Gekke Henkie niet is. “Ik kan je verklappen dat dat slecht is voor de exploitatie.”