Theresa Russell over haar carrière
De moed om te vallen
Theresa Russell op Film Fest Gent. Foto: Jeroen Willems
Ter gelegenheid van een retrospectief rond Nicolas Roeg op Film Fest Gent had filmmaker Erik de Bruyn de mogelijkheid om de fenomenale actrice Theresa Russell te ontmoeten en interviewen. “Dat hele concept in Hollywood van ‘een mooie vrouw en een sterke man’, daar kon ik niet zoveel mee.”
Theresa Russells beroemdste rol was die van seriemoordenaar in Bob Rafelsons Black Widow. Maar ik kende haar vooral uit de films van Nicolas Roeg (1928-2018), met wie ze van 1982 tot de late jaren negentig getrouwd was.
Toen ik Russell sprak op het afgelopen Film Fest Gent, waar ze was uitgenodigd als juryvoorzitter en om een Joseph Plateau Honorary Award in ontvangst te nemen, viel me op hoe weinig nostalgisch ze is. Geen spoor van pose of zelfmythologie.
Vermoeid na een dag met meerdere interviews, vroeg ze zich hardop af of ze het die avond nog op zou kunnen brengen om Roegs Bad Timing na twintig jaar nog terug te zien. Of ze dat zou kunnen verdragen, niet alleen het zien, maar alle herinneringen die het op zou roepen. “Al die oude intensiteiten”, zei ze. Ze keek naar me op en toen kwam in me op wat ik ooit bij haar rol Milena in Bad Timing had, een soort verlangen dat ik later terughoorde in ‘Sylvia Plath’ van Ryan Adams: “And maybe she’d take me to France/and she’d ask me to dance/In a mansion on the top of a hill/she’d slip me a pill/and get me pretty loaded on gin./And maybe, she’d give me a bath./How I wish I had a Sylvia Plath.“

Ik moest oppassen, want ik raakte aan het mijmeren. Ik had nu eenmaal ook een gedroomd filmproject waarin ik Russell in een hoofdrol zag, een rol en een film waardoor ze mij in een doosje kon stoppen om mee te nemen naar Amerika.
Er is een moment in Bad Timing (1980) dat zich in mij vastgezet heeft als een filmische breuklijn: een moment dat me iets leerde over acteren, over moed, over perceptie van waarheidsgehalte. Een scène die blijft terugkeren, als een droom die weigert uit te doven, is de scène waarin Russells personage Milena nietsvermoedend met een medestudent de galerij van de Weense universiteit oploopt. Uitgelaten en levenslustig, zoals we Milena al leerden kennen. Dan ziet ze haar ex van kortgeleden, psychoanalyticus Alex (Art Garfunkel). De scène wordt snel intenser. Dat komt mede doordat we sommige dialoog al horen voordat die wordt uitgesproken, en ook door de crash zooms en het gebruik van bijzondere lenzen en fenomenale montage, maar vooral door het spel van Russell. De wereld om haar heen lijkt, als de scène vordert, niet te bestaan; alleen de kilte van een relatiegeschiedenis, de echo van voetstappen en de pianotonen van Keith Jarrett, een zwevende improvisatie als bijna tastbare melancholie. Het is geen melodrama, maar eerder een geladen scène, een moment van pure aanwezigheid. Russell schittert erin. Intens, geladen met groeiend ongeloof over de jaloezie van Alex, die zich als een voyeur gedraagt en meent rechten op haar te kunnen uitoefenen.
Vanaf het moment dat ik dit zag was er voor mij een voor en na Theresa Russell als Milena. Destijds, als jonge student Filmwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam, kende ik haar naam nog nauwelijks. In de colleges ging het over auteurschap, montage, mise-en-scène, Welles, Lang, Murnau, Tarkovski, Antonioni, Truffaut, Hitchcock, Fassbinder, en al snel daarna Wenders, Tarantino, Jarmusch en Wong Kar Wai – maar niemand sprak over de films van Nicolas Roeg, waar die zeer charismatische actrice in te zien was. Juist in die jaren maakten Roeg en Russell films die precies dát onderzochten waar cinema ook over zou moeten gaan: de gevaren van verlangens, van ongezonde relaties, het verlies van identiteit. En de kracht en kwetsbaarheid van vrouwen die weigeren voorspelbaar te zijn. Russell balanceert nooit veilig binnen de marge van wat een personage ‘hoort’ te zijn, ze zoekt altijd de grens op, of beter gezegd: ze wórdt de grens. Een grens waar je als kijker naar blijft kijken, ook als het pijn doet en schrijnt, dan schuift ze zo die grens een stukje verder op.
Ik noteerde haar naam tussen mijn pantheon van filmgodinnen. Monroe, Dietrich, Garbo, Leigh, Davis, Taylor, Loren, Cardinale, Vitti, Bacall, Streep, Blachett, Davis, Rowlands, en: Russell. Als ze weer eens vergeten werd in een tophonderd van beste actrices, dacht ik: ze hoort ertussen te staan. Niet als stijlicoon. Niet als Hollywood-ster. Maar als iemand die het aandurfde menselijke kwetsbaarheid te tonen, ook als dat oncomfortabel werd.

Waarom stond ze dan niet op die lijsten? Waarom zweeg de filmgeschiedenis zo opvallend over haar? Misschien is dat wel omdat Russell nooit de veilige weg zocht. Haar rolkeuze was vrijwel nooit tactisch, nooit behaaglijk. Waar Hollywood glamour verkoopt en – zeker in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw – soms slechts een gecontroleerde vorm van intensiteit toestaat, ging Theresa Russell altijd verder: ze dook steeds opnieuw het onbekende in. Haar rollen zijn van een intense intimiteit. Ze getuigen van een zeldzame kracht: Russell maakt zichzelf kwetsbaar. Ze wordt die personages, zonder zichzelf in teveel dialoog uit te leggen.
Ze durfde personages te spelen die andere actrices zouden afwijzen. Niet omdat ze onsympathiek zijn, maar omdat ze gevaarlijke, complexe elementen in de menselijke ziel aanraakten. Irrationeel verlangen. Verslaving aan liefde. Zelfdestructieve drang. Ongrijpbare vrijheidsdrang. Hysterie. Brandende woede om niet gezien te worden voor wie je bent, of dodelijke angst om te durven zijn zoals je echt bent. Russell koos geen rollen die lieten zien hoe aantrekkelijk ze was. Ze koos rollen die lieten zien hoe verwoestend liefde kan zijn (Bad Timing), hoe gevaarlijk vrijheid kan zijn (Eureka), hoe identiteit een kooi kan zijn (Insignificance), hoe verlangen krankzinnig kan worden (Track 29), en hoe schuld de ziel kan verscheuren (Cold Heaven). Haar rollen zijn personages die je niet kunt spelen zonder dat je er volledig je diepste persoonlijke zelf in riskeert. Daar is veel moed voor nodig. In haar eigen woorden: “Ik wil uit mijn eigen ego stappen. In iemand anders’ schoenen lopen, écht daarin lopen, dat is het doel. Dus je opent de doos, en je graaft. En ja, dat doet pijn.”
Het “openen van je diepste zielenroerselen”, noemt Russel het fundament van haar acteren. Altijd gebruikte ze ‘The Method’, die ze als meisje van zestien, zeventien al leerde op het Lee Strassberg Institute in Los Angeles. De oefeningen in ‘emotional memory‘ in combinatie met de ‘Magische Als-vraag’ (wat zou ik doen als ik het personage was?) is ze blijven gebruiken: “Ik deed altijd eerst research en daaruit destilleerde ik een uitgebreide biografie van een personage, mét fysieke eigenschappen. Nadat ik me die biografie en de fysieke uitvoering heb eigengemaakt, moet ik de emoties ergens in m’n persoonlijke geschiedenis zien te vinden.”
Er zit een mooie consistentie in Russells filmrollen. Het is als een continu onderzoek naar identiteit onder druk. In Bad Timing wordt Milena verslonden door een destructieve liefde. In Eureka kan Tracy niet zijn wie ze zelf is, niet voor haar vader en ook niet voor haar geliefde. In Insignificance speelt Russell briljant en met een opmerkelijke lichtheid een vrouw die niet Marilyn Monroe is, maar door de wereld wél als Marilyn moet worden gezien. In Track 29 wordt Linda verscheurd tussen realiteit en waan. Er loopt een geheimzinnige rode draad door haar oeuvre: haar personages zijn niet te bezitten. Niet door de mannen die dat graag willen. Maar ook niet door de kijker.

Russell heeft steeds het gevaar opgezocht binnen de invulling van haar rollen. Ze ging daarin verder dan anderen en ze deed dat zonder zichzelf te beschermen. “Dat hele concept in Hollywood van ‘een mooie vrouw en een sterke man’, daar kon ik niet zoveel mee. Die vrouw was er alleen om te laten zien dat de man een hart van goud had, dat waren alle rollen. Ik was geïnteresseerd in meer gelaagde personages, met tegenstrijdige driften. Zoals mensen in werkelijkheid ook vaak in zich dragen.
Haar rollen in de films van Roeg lijken zich te verzetten zich tegen eenduidige verklaringen. Als je ze probeert te begrijpen, glippen ze weg.
“Ik had nooit een duidelijk carrièreplan”, vertelt Russell. “Ik volgde gewoon het werk. Daardoor ontmoette ik ook Nicolas, die had me gezien in The Last Tycoon.” In die film van Elia Kazan debuteerde Russell al op haar zeventiende naast Robert de Niro. “Nic had een bepaald geloof in chaos, hij geloofde in toevalligheden en gelukkige of ongelukkige samenlopen van omstandigheden. En ik denk dat ik dat ook deed.”
Haar personages in Roegs films lijken geboren uit toeval en intuïtie. Theresa vertelt dat het werk met Roeg “haar zenuwstelsel veranderde”. “Hij eiste alertheid, je kon het je bij hem op de set niet permitteren even uit te tunen. Hij monteerde scènes al in zijn hoofd terwijl hij nog aan het draaien was. Daarom was alles wat je deed belangrijk, zelfs de pauzes. Misschien wel vooral de pauzes, omdat die het ritme aangaven en ook waarheid in zich droegen.”

Als ik haar vraag naar de scène op de galerij van de Weense universiteit, antwoordt ze: “Ik heb de film twintig jaar niet gezien, maar: ja, dat vond ik toen een mooie scène, met Keith Jarrett’s Köln Concert. We hadden tijdens het draaien wel problemen met die scène, weet ik nog. Sommige dialoogzinnen werkten raar, dat vond Nic ook. Maar toen ik hem vroeg wat hij wilde dat ik deed, zei hij alleen maar: ‘Hope and charm, darling’. Dat was z’n regie-aanwijzing. Pas later kreeg hij het idee om de zinnen eerder laten horen, terwijl de personages naar elkaar kijken, als een gedachte vooraf. Die montage van de scène deed hij briljant. Maar achteraf pas. Het was niet zo geschreven.”
Ik vraag of er voor de complexere scènes, zoals een lange scène waarin haar personage bewusteloos verkracht wordt, veel gerepeteerd was en of er veel takes van werden gedraaid. Russell: “Nic was niet echt enorm van het repeteren, het was meer doorpraten wat we deden. Als we op de set waren, namen we de mogelijkheden van de ruimte door. Vervolgens deden we een doorloop en keek hij hoe hij de acteurs daarin kon volgen. Soms had Nic heel precieze ideeën over hoe hij het wilde. Maar ja, bij zo’n verkrachtingsscène wilde hij natuurlijk allereerst dat we ons op ons gemak zouden voelen. Wanneer hij het dan voor zich zag, kreeg hij direct ideeën hoe daarop voort te bouwen. Zoals dat m’n hoofd achterover van de bedrand hangt. Dat inspireerde dan de shots weer.”
Zelf heeft ze meestal ook niet veel repetities nodig, zegt ze. “Het ligt er wel aan: als een scène heel talig is en je moet het exact uitvoeren, dan wil je het voor het draaien al goed hebben, qua beats in de dialogen. Maar waar het kon zocht ik liever naar spontaniteit. Je wilt een beetje zien wat er gaat gebeuren. Reaction is harder than action. Dus als je iets gaat doen als tegenspeler, heb ik in mijn hoofd dat jij het op een bepaalde manier gaat zeggen. Maar je zou het dan opeens op een andere manier kunnen zeggen en dan moet ik reageren op wat jij doet, niet op wat ik van tevoren heb bedacht. Die opvatting werd ook gekoesterd door Rod Steiger., een groot acteur Die zei: ‘I just walk into the room, into the scene and then we’ll see what happens’.”
Russell is het daarmee eens. “Het is een beetje schizofreen; je moet wel een idee hebben van te voren, omdat je moet weten wat er kan gebeuren als je niks aangereikt krijgt. Het kan allemaal stom zijn, onzin, en dan moet je je afvragen: wat staan we hier eigenlijk te doen? Ik heb dus meestal wel een idee, maar ik ben ook bereid om dat idee overboord te gooien. Maar als je je basis op orde hebt, je biografie, je motivatie en je waarom, dan reageer je van daaruit en komt het vaak wel goed. Na gesprekken met de regisseur natuurlijk, dat wel. Want je wilt zijn visie zo goed mogelijk uitbeelden. Het eindproduct is niet van mij, dat is groter dan mijn rol. Als ik niet in die visie pas, dan werkt het niet. Maar goed: van elke regisseur hoop ik dat die ook open staat voor mijn ideeën.”

Die verstandhouding was er met Roeg al heel snel, vertelt ze. “Ik leerde hem al bij onze eerste film samen vrij snel vertrouwen, en vertrouwen geeft je vrijheid. Om risico’s te nemen, dingen te proberen die misschien mislukken. Als je bang bent, is het alsof je wordt afgeknot. Dus daar moet je tegenin gaan. Nic zei nooit: ‘Wat doe je nou?’, of: ‘Je moet het zo en zo doen’. Naarmate we meer films samen hadden gemaakt en elkaar beter hadden leren kennen, begrepen we elkaar direct. Ik kende zijn visie, ik wist hoe zijn brein werkte en wat hij van me wilde. In veel opzichten wist hij dat ik de rol aankon, zodat hij zich op andere dingen kon concentreren. We hadden toen ook niet echt heftige discussies meer.”
Toen ik voor dit interview haar films nog eens terugkeek, realiseerde ik me iets dat ik eerder niet zo zag: eigenlijk zijn Russells personages, ook al lijken ze in eerste instantie iets anders, uiteindelijk de sterkere personen in de films. Ze manifesteren zich als volstrekt eerlijk en tegelijk heel empathisch, intelligent, wijs en moedig. “Uiteindelijk weten die vrouwen wat ze willen”, beaamt ze als ik het haar voorleg. “Ze houden niet van spelletjes of bullshit, ze zeggen gewoon wat ze voelen, ze manipuleren niet. Dat geeft mij ook meer om mee te werken; als je personage op het randje zit, moet de actrice ook op het randje zitten, snap je? Dat is eng, maar ook lonend. Als je hun ziel weet te vinden, krijg je het gevoel dat je echt de essentie van een personage te pakken hebt.”
Na haar breuk met Roeg speelde Russell tussen 1991 en 2014 nog een hele rits rollen, omdat ze zelfstandig wilde zijn. Daartussen zaten ook conventionelere speelfilms als The Proposition (Strathford Hamilton, 1996), Wild Things (John McNaughton, 1998) en Spiderman 3 (Sam Raimi, 2007). “Het is allemaal lang geleden, maar Nicolas werd op een bepaald moment als alcoholist onhoudbaar. Ik hield nog steeds van hem, en nu nog, maar ik kon dat zelfdestructieve niet meer aan en ben teruggegaan naar Amerika.”
Rond 2015 stopte Russell met acteren. Ze woont inmiddels in een dorpje in California met een boer; ze verbouwen avocado’s, sinaasappels en citroenen. Waarom stopte ze met acteren? “Ik vind dat Hollywood heel snel veranderd is. Er wordt nu van alles van je verwacht: je moet aan zelfpromotie te doen, jezelf op sociale media laten zien, een groot online profiel opbouwen, gezien worden op allerlei feestjes, steeds meedelen wat je aan het doen bent, je gezicht verbouwen en weet ik al wat niet meer. Ik hou daar niet van. Hollywood is just so fucking ridiculous right now. Hier in Europa houden ze meer van hun oudere actrices. Dus dat komt er ook nog bij, een soort van aging out. Er zijn misschien een paar goede rollen per jaar, maar die gaan al snel naar Meryl Streep of Helen Mirren.”

Wat ook een rol speelde, was dat haar toenmalige geliefde, jazzpianist Mike Melvoin, kanker kreeg. “Ik heb hem drie jaar bijgestaan, om hem niet te laten sterven. In die jaren acteerde ik dus ook al niet. Toen hij toch stierf heb ik nog wat dingen geprobeerd, maar het voelde alsof er geen goede films of interessante rollen voor me waren, dus ik had zoiets van: wat de fuck doe ik hier nog? Als ik er nu op terugkijk is het ook: als je iemand verliest die zo dicht bij je staat, dan ga je nadenken over wat je nog met je tijd wil doen. Wil ik nog in mijn trailer zitten wachten tot ik aan de beurt ben om een of andere stomme zin te zeggen? Nee, dat wil ik niet meer, het voelde niet goed. Dus ik besloot te stoppen.”
Even is ze stil. “Maar nu ik hier rondloop als jurylid, begin ik het een beetje te heroverwegen. Want ik hield wel veel van cinema, het was lang een groot deel van mijn leven. Maar ach, dan denk ik weer: ze doen allemaal van die shit aan hun gezicht en ik heb geen zin om de hele fucking tijd na te denken over hoe ik eruit moet zien. Ik wil gewoon vrij denken en me goed voelen en houden van mijn eigen spirit en liefhebben, snap je?”
Net als ik haar wil vertellen over mijn gedroomde filmproject met die hoofdrol voor haar, tikt het meisje van de persdienst op het raam dat m’n tijd er op zit. ’s Avonds bij de uitreiking spreekt Patrick Duynslaegher, de filmjournalist die haar de Joseph Plateau Honorary Award uitreikt, prachtige woorden uit over haar personages. Dat emotioneert haar dan toch. “Vrouwen, een beetje grappig, soms een beetje gek, maar heel sterk, ongrijpbaar maar intelligent en vooral moedig”, vat Duynslaegher samen. “Vrouwen die je graag in het echte leven een keer wilt ontmoeten.”
Erik de Bruyn is regisseur van onder meer Wilde mossels (2000), Nadine (2007), De president (2011) en J. Kessels (2015).