Wilde mossels

Knallen moet het!

Wilde mossels, hangende mossels, gedroogde mossels in een sjekkie; het universum in Erik de Bruyns gewaagde debuut is klein, maar de gebeurtenissen zijn groots en tragisch. De stoere Leen (Fedja van Huêt) wil ontsnappen uit de Zeeuwse polders en schorren. Maar hoe? Een herkenbare tragedie over de angst om burgerlijk te worden, vluchtgedrag, vage plannen en zeesterren.

“Het leven wordt nog wel beter”, wordt er verzucht in Wilde mossels. Een omstreden uitspraak, want verloopt het leven werkelijk in een stijgende lijn, of is vooruitgang een illusie en moet je vooral het Nu omarmen?

De dromers onder ons zullen altijd blijven vermoeden dat het ‘ergens anders’ veel leuker is, dat je je in dat oord veel beter zal ontplooien – welke kant op, dat moet maar worden afgewacht. Dit zijn mensen die hoge, maar vage eisen aan het leven stellen, die bang zijn om in te suffen en de onrust voelen knagen, maar tegelijkertijd impulsen van buitenaf nodig hebben om iets in gang te zetten. Ondertussen speelt zich waarschijnlijk iets prachtigs onder je neus af: één van die tragische dingen in het leven is dat het leven ook zo mooi is, maar dat je vaak niet bij machte bent om dat te beseffen.

Leen (een intens spelende Fedja van Huêt) is zo iemand die het geluk niet herkent, en vermoedt dat het buiten het zicht ligt. Over de horizon en rechts de hoek om, daar ligt het terrein van de fantasie, en ook al weet iedereen dat dit ook het terrein is van de idylle die uiteenspat, het blijft verleidelijk om je er te begeven.

Lasser Leen woont op Schouwen-Duiveland, maar ziet allang niet meer hoe mooi de polders en de schorren zijn. Hij wil “ander werk, ergens anders”, het maakt niet uit, als hij maar ontsnapt aan de benauwde rechte lijn waarop de meeste levens om hem heen zich begeven. Als hij maar niet gewóón wordt. Het alternatief is in nevelen gehuld – je ziet bijna hoe de mistbanken worden gevormd in dat hoofd met die wilde haren. Leen is kwaad op de burgerlijke mensen die zijn ontsnappingsdrang niet begrijpen, en kwaad op zichzelf omdat hij tot nu toe slechts met zijn motor over de sluis is gesprongen, en niet echt verder is gereden, weg.

Bier blijft bier
Wilde mossels leunt voor een belangrijk deel op herkenning. Dit is geen film over andere mensen die op een vreemde manier leven. Regisseur Erik de Bruyn weet trefzeker een stilstaande wereld op te roepen, die niet zo ver van de meeste mensen afligt. Of ze wonen er, of ze zijn het ontvlucht, soms om het te verruilen voor een andere kooi.

De deprimerende teneur van de film is gewaagd en levensecht. Toch is Wilde mossels ook grappig, dankzij de vele droogkomische taferelen. Zo zijn daar de met olie besmeurde arbeiders die in een rommelig zijkamertje van een oude scheepswerf goede gesprekken voeren van het kaliber: “Dat wordt weer lang wachten tot het volgende mosselfeest. Ja, ja, een jaar.” Tussen drie vrienden voor café ’t Oekje op het Kerkplein ontrolt zich de volgende scherpzinnige dialoog: “Biertje dan maar?” “Bier blijft bier.” “Da’s het goeie eraan”, zegt de onbedoeld grappige visser Daan die gedroogde mosselen in zijn sjekkie doet en daar “zo vaag als een stier” van wordt. Daan is tevreden met wat hij heeft; zijn enige droom is om de grootste zeester te vangen en die vervolgens aan het plaatselijke museum te verkopen.

Wilde mossels zit vol met zulke goed getroffen uitsnedes van het ledige leven. Leen en zijn vrienden vinden alleen op hun motoren en in de muziek extase. Gelukzalig ruikt Leen met volle teugen aan zijn benzinetank, en als de motor in één keer start kan de dag niet meer stuk. Knallen moet het leven, maar vooralsnog hoort Leen alleen de vonken in zijn cilinders knetteren.

Tergende onrust
Wilde mossels is een uitzonderlijke film, die zich op glad ijs begeeft: een film over verveling roept vaak hetzelfde gevoel op bij de kijker, en alleen regisseurs als Tsai Ming-liang en Bruno Dumont beheersen het scenario zo goed dat die uitwisseling van lamlendigheid de film tot een intense ervaring opstuwt. Wilde mossels kan daar niet aan tippen doordat sommige scènes doodslaan of te kunstmatig zijn toegevoegd (zoals een bankoverval), maar de kern van de film – de begrijpelijke, tergende onrust van Leen – is stevig genoeg om dit te ondervangen.

Die onrust kun je meestal tijdelijk bestrijden door weg te gaan, maar waarschijnlijk is het juist de kunst om uiteindelijk ergens te blijven en beter om je heen te kijken, de wereld op jouw eigen manier te rangschikken en je vervolgens op iets te concentreren, waardoor je wat houvast krijgt. Door gewoon zeesterren te willen vangen bijvoorbeeld. Heeft visser Daan misschien toch een beetje gelijk.