Roberto Benigni over La vita è bella

'Stel dat dit alles een grap is'

La vita è bella

In ons land is de Italiaan Roberto Benigni vooral bekend vanwege zijn rol in Jim Jarmusch’ Down by Law. Let wel: je moet van zijn clowneske stiel houden anders word je chagrijnig. Benigni spreekt met het ongeduld van een klein kind en beweegt als een ongeleid projectiel over het doek alsof hij zojuist tien espressi achterover heeft geslagen. Niettemin verovert hij momenteel als acteur en regisseur de wereld met La vita è bella, een tragikomisch sprookje over de Holocaust.

Soms lijkt het wel alsof de Tweede Wereldoorlog nog vóór het einde van deze eeuw moet worden verwerkt. Zo is dit jaar een recordaantal films en documentaires in première gegaan (alleen al het IDFA-programma telt negen titels) die direct of indirect over de verschrikkingen van de oorlog gaan.

Zodra het onderwerp de Holocaust betreft, lijkt een delicate aanpak vereist. Art Spiegelman deed enkele jaren geleden al een dappere stap in een andere richting met het stripverhaal Maus. Roberto Benigni (1952) lijkt echter het beste wapen te hebben gevonden om met het dieptepunt van deze eeuw te leren leven: de lach.

Dat Benigni het geheim van de lach kent, mag blijken uit zijn staat van dienst als komiek. In Italië wordt hij sinds jaar en dag verafgood. Daarbuiten maakte hij pas naam na zijn rol in Jim Jarmusch’ Down by Law (1986). Hij speelt daarin een prettig gestoorde gevangene die in veritaliaanst Engels zijn Amerikaanse celgenoten opbeurt (“I scream you scream we all scream for icecream”).

Jarmusch heeft sindsdien een zwak voor Benigni, want hij liet hem in Night on Earth (1991) weer opdraven, als Romeinse taxichauffeur. Ook Wim Wenders maakte nog niet zo lang geleden gebruik van zijn diensten in In weiter Ferne, so nah! (1993). Tegenover die glansrollen staan ook minder succesvolle internationale optredens. Zo had hij eigenlijk niets te zoeken in Fellini’s La voce della luna (1990), om van Blake Edwards Son of the Pink Panther (1993) nog maar te zwijgen.

Met La vita è bella heeft Benigni echter definitief naam gemaakt, van Turijn tot Tokio, als acteur en regisseur. De eerste bekroning heeft hij al binnen: de film won dit voorjaar in Cannes de Grote Juryprijs. Ook in Israël is de film positief ontvangen; tijdens het Filmfestival van Jeruzalem werd Benigni officieus geridderd tot ‘jood honoris causa’, hetgeen Benigni waardevoller acht dan tien Oscars bij elkaar.

In de film speelt hij de rol van Guido, een in Italië geboren jood. Het is 1939 en Guido is met zijn vriend Ferruccio in de Toscaanse stad Arezzo aangekomen. De twee zijn op zoek naar rijkdom en romantiek en hebben geen oog voor het groeiend fascisme en antisemitisme in hun land. Guido wordt verliefd op de onderwijzeres Dora (Benigni’s levensgezellin Nicoletta Braschi), met wie hij een sprookjesachtige romance beleeft.

Dan volgt een mooie overgangsscène: Guido en Dora betreden een plantenkas. Als ze weer naar buiten komen, staat Giosué, hun zoontje van vijf, op hen te wachten. Alles lijkt nog steeds koek en ei, maar even later worden Guido en Giosué op de trein naar een concentratiekamp gezet. Dora, die niet zonder hen wil achterblijven, laat zich vrijwillig deporteren. Tijdens hun eerste dag in de barakken weet Guido zijn zoon ervan te overtuigen dat in het kamp een spannende wedstrijd om te overleven gaande is en dat de winnaar zal worden beloond met een heuse tank.

Sprookje
Benigni ontwikkelde het idee en scenario voor La vita è bella samen met zijn vaste schrijfpartner Vincenzo Cerami. “De titel komt uit het dagboek van Trotski”, vertelt Benigni. “Het is de laatste zin die hij in zijn schuilbunker schreef voordat hij door Stalins geheime politie werd vermoord. Het klinkt als een cliché wanneer je hem hangend in je luie stoel leest. Maar als je oog in oog staat met de dood en toch de moed hebt om ‘het leven is mooi’ te schrijven, dan heeft het een heel andere betekenis. Op basis van dat gegeven wilden we een tragikomedie maken. Over iemand die in een nachtmerrie terechtkomt en toch de moed opbrengt om tot aan zijn dood het leven te bezingen. Daarna waren Cerami en ik het er snel over eens dat het verhaal moest gaan over een vader die zijn zoontje afschermt voor het kwaad. En uiteindelijk besloten we dat het een sprookje over de Holocaust moest worden, een sprookje met een moraal voor iedereen die het maar horen wil: het leven is mooi.”

Schindler’s List

“We wilden het verhaal zo simpel mogelijk vertellen. Ik heb in de voorbereiding alle films over concentratiekampen gezien, van Roberto Faenza’s Jona Who Lived in the Whale [1993] tot Schindler’s List [1993]. Ik realiseerde me dat je nooit een film over de Holocaust kunt maken die ook maar enigszins de realiteit benadert. Wat heeft bijgedragen aan de toonzetting van mijn film was een passage die ik las in een boek van Primo Levi. Hij werd gedeporteerd naar een concentratiekamp en eenmaal opgesloten kon hij niet bevatten wat hem was overkomen. Het was zo absurd en onwaarschijnlijk dat hij zich afvroeg: ‘Stel dat dit alles een grap is?’ Hetzelfde overkomt Guido, alleen maakt die er een echt een grap van om zijn zoontje af te schermen voor de gruwelen van het kamp. Het is dus geen historisch-realistische film, al zijn de ingrediënten wel historisch verantwoord.”

Slapstick
Om geen blunders te maken, liet Benigni zich adviseren door verschillende joodse groeperingen, waaronder het Center for Contemporary Jewish Documentation in Milaan. Hoewel hijzelf niet van joodse afkomst is, werd Benigni’s vader tijdens de oorlog wel naar een werkkamp gestuurd. Benigni herinnert zich nog goed hoe zijn vader er bij thuiskomst uitzag. “Hij woog vijfendertig kilo. Jarenlang werd hij achtervolgd door nachtmerries. Wij, de kinderen, hebben zijn verhalen meer dan eens aan moeten horen. Toen hij besefte dat hij ons daarmee schrik aanjoeg, begon hij er lichtvoetiger over te vertellen. En op een gegeven moment maakte hij er zelfs grappen over. Dat was het moment dat hij zichzelf had bevrijd uit zijn nachtmerrie. La vita è bella loopt goed beschouwd parallel aan mijn vaders verhaal: de tragedie van de holocaust wordt verteld door een komiek. Daardoor is het geen komische film geworden maar een tragische komedie.”

“Maar”, haast hij eraan toe te voegen, “het gaat óók over liefde en moed. De vader probeert zijn zoontje duidelijk te maken dat het alleen mogelijk is om een mooi en menswaardig leven te leiden als je zowel over liefde als moed beschikt. Zonder dat zul je nooit verliefd worden en zul je nooit jezelf of een ander kunnen bevrijden.”

The Great Dictator

Benigni beseft dat het niet getuigt van bescheidenheid, maar hij zegt het toch: komieken zijn de weldoeners van de mensheid. En Charlie Chaplin was de grootste weldoener van allemaal. “In La vita è bella draagt Guido hetzelfde kampnummer op zijn kleding als Chaplin in The Great Dictator. Het is mijn ode aan zowel Chaplin als The Great Dictator. Die film is een sublieme slapstick over het nazisme. Chaplin voelde al in 1939 haarfijn aan hoe Hitlers wereld eruitzag. En toch zei hij na de oorlog: ‘Als ik had geweten dat het zo’n verschrikking zou worden, zou ik geen slapstick hebben gemaakt.’ La vita è bella is in de eerste helft slapstick, daarna wordt de humor zwarter.”

Neem Benigni privé: hij doet vaak vrolijk, maar dan is hij eigenlijk somber van binnen. Vrolijk en pessimistisch tegelijk. “Dat is ook het geheim van de lach: een vonk die overslaat na een serie tegenstellingen. Wat ik het leukste vind, is mensen verbazen, precies van de andere kant komen dan ze je verwachten.” Zoals die ene wrange grap midden in de film, die de toeschouwer volledig op het verkeerde been zet. Tijdens een feest legt een leraar zijn tafelgenoten een rekensom voor waarbij geestelijk gehandicapten letterlijk worden weggecijferd. Benigni: “Die som is gebaseerd op een onderzoek van de Italiaanse overheid en maakte eind jaren dertig deel uit van de rekenles op de lagere scholen. Ik heb de werkelijkheid dus niet hoeven verdraaien om er een grap van te maken.”

Schuld
Hij vindt het overigens niet vreemd dat La vita è bella, ruim vijftig jaar na dato, de eerste film is die humor en Holocaust met elkaar verenigt. “Blijkbaar is de tijd er nu pas rijp voor. Het gaat om een zwaar beladen onderwerp. Bij ons in Italië werd pas voor het eerst over de Holocaust gesproken na het Eichmann-proces in 1961. Of de mensen wisten het niet of ze zwegen erover. Ik heb ook ontzettend veel brieven gekregen van in Italië woonachtige Duitsers die dankbetuigingen schreven in de trant van ‘De film werkt bevrijdend, ook voor ons’. Wat me is opgevallen, onder meer tijdens een tour door Duitsland, is dat veel Duitsers die tijdens de oorlog kind of nog niet geboren waren toch met schuldgevoelens rondlopen. Toen we begonnen aan de opnames in het concentratiekamp dat we hadden nagebouwd in Italië, verontschuldigde een Duitse acteur zich zelfs voor de Holocaust. Dan zou ik me ook moeten verontschuldigen, zei ik tegen hem. Italië was immers geen haar beter. Maar hij voelde zich echt schuldig. Aanvankelijk zou hij een soldaat spelen, maar toen hij een SS-uniform moest aantrekken, werd het hem teveel.”

Waarom heeft hij eigenlijk niet een film gemaakt over het racisme in het Italië van nu? “Ik zou eerst heel goed moeten overdenken wat ik met zo’n film zou willen bereiken en vervolgens zou ik mijn hoofd breken over de vraag hoe de boodschap moet worden verteld. Het grote probleem van Italië anno 1998 is dat er sprake is van een verborgen vorm van racisme. Dat maakt het moeilijk om ertegen te vechten. Ik denk dat het ondoenlijk zou zijn om er een komedie, laat staan een tragikomedie, over te maken. Voor mij is dat een probleem, want een ander genre beheers ik niet.”