Mike van Diem over Karakter

Alleen het verhaaltje vertellen, verder niets

Mike van Diem (foto: André Bakker)

Acht jaar na de belofte van zijn bejubelde eindexamenfilm Alaska presenteert Mike van Diem zijn eerste ‘echte’ film. Een budget van zo’n zeven miljoen gulden en een verwacht bezoekersaantal van ver boven de 100.000 maken Karakter heel wat grootschaliger en ambitieuzer dan de gemiddelde debuutfilm. Van dat bescheiden gedoe in de marge, kenmerkend voor het Nederlandse filmklimaat, moet Van Diem dan ook weinig hebben. En met dat heilige ontzag voor de literaire bron moet het ook maar eens afgelopen zijn. “Recht doen aan Bordewijk, daar ben ik helemaal niet in geïnteresseerd.”

Nog voordat Alaska aan zijn zegetocht begon, werd Mike van Diem (1959) al binnengehaald bij First Floor Features, de productiemaatschappij van Laurens Geels en Dick Maas. Het leek te mooi om waar te zijn: met het succes van Amsterdamned net achter de rug en de toekomstige flops The Last Island en Wings of Fame nog in de hoopvolle montagefase, waren het de hoogtijdagen van First Floor. Van Diem kreeg een kantoor en een salaris en mocht ideeën gaan ontwikkelen. Hij las en herschreef scenario’s, was regie-assistent bij My Blue Heaven en besteedde twee jaar aan de ontwikkeling van zijn eigen scenario voor Across the Street, naar eigen zeggen “een thriller in Amerikaanse stijl, een soort Fatal Attraction met een whodunnit-kantje”. Het project werd opgepikt door een Amerikaanse producent, belandde vervolgens in development hell en zal waarschijnlijk nooit worden gerealiseerd. Van Diem: “Waar ik spijt van heb is dat ik mijn intuïtie niet heb gevolgd en er tegen beter weten in mee ben doorgegaan. Maar ach, ik heb er in ieder geval aan overgehouden dat ik nu in begrijpelijk Amerikaans een scenario kan schrijven.”

Gedurende twee seizoenen regisseerde Van Diem acht afleveringen van de succesvolle tv-serie Pleidooi, een bezigheid die hem bovenal zelfvertrouwen heeft opgeleverd. “Ik had vier jaar niet geregisseerd en een mislukte Hollywood-operatie achter de rug, dat hakt er behoorlijk in. Dankzij Pleidooi heb ik veel praktijkervaring en relativeringsvermogen opgedaan. Ik heb er mee leren leven dat het kan gebeuren dat op de dag dat jij je sleutelscène uit het scenario wilt draaien, de actrice niet haar dag heeft.”

Het algehele enthousiasme over Pleidooi wordt door Van Diem overigens niet gedeeld. “Ik stapte er nogal sceptisch in. Het was weliswaar een culthit, maar ik vond het zelf helemaal niet zo goed, ik begreep niet waarom je zulke goede acteurs met zulke schitterende dialogen moest laten rondlopen in los-zand-verhaaltjes en waarom het zo vreselijk gekunsteld moest worden gefilmd. Als ik ergens niet van houd is het onnodig moeilijk doen.”

Hoogst bereikbare
Hoewel hij begint met de kanttekening dat hij niet zo iemand wil zijn die “nu ook eens een film heeft gemaakt en dan meteen gaat roepen hoe het allemaal zou moeten in de Nederlandse film”, heeft Van Diem uitgesproken opvattingen over het Nederlandse filmklimaat. “Ik ben bang dat er mensen rondlopen op de Filmacademie die denken dat een redelijk stukje in de Volkskrant over hun Lolamoviola [de reeks low budget-producties voor jonge filmmakers van de VPRO, MD] het hoogst bereikbare is. Het zouden opstapjes moeten zijn naar volwassen films, geen doel op zich. Ik vind het heel erg jammer dat de mainstreamfilm in Nederland is verdwenen. De enige plek waar ik nog iets bespeur van tomeloze ambitie is de Filmacademie, waar studenten ongelooflijk cynisch kunnen doen over hele gevierde low budget-filmers in Nederland, die de ene aardige recensie na de andere krijgen. Maar tegen de tijd dat ze zelf van school komen, is hun enige wens om daar zo snel mogelijk bij te horen. Het is zo langzamerhand wel bekend dat er in Nederland heel aardige films gemaakt kunnen worden, maar niet iedereen realiseert zich dat goed en zelfs heel goed niet voldoende is, dat het ook nog bijzonder moet zijn. Als je een leuk stukje in de Volkskrant het hoogst bereikbare vindt, vind je het kennelijk niet erg meer als er geen mensen naar je film komen kijken.”

“Iedereen lijkt zich er bij neer te leggen dat er nu eenmaal geen mensen meer naar Nederlandse films komen, dat wordt ten onrechte beschouwd als een voldongen feit. Ik vind dat je niet moet proberen om een film te maken die net zo goed is als de Lolamoviola van iemand anders of twee jaar geleden, maar iets dat daar acht of tien keer bovenuit steekt. Iets dat zo bijzonder is, dat er massa’s mensen naar toe komen. Het is niet alleen de schuld van de filmmakers, ook de critici stellen te lage eisen. Je hoort vaak dat critici te negatief zijn over Nederlandse films. Het tegendeel is waar: critici schrijven zo positief over Nederlandse films dat als ze over Karakter zouden schrijven dat het de beste film is die hier in honderd jaar is gemaakt, nog niemand het zou geloven. Dat hebben we al zo vaak in de krant gelezen. Ik vind dat er best wat vaker mag worden geschreven: dit is een verdienstelijke film waar vakmatig niets op aan te merken is, maar waarvan er vanavond op de verschillende tv-zenders ook zes te zien zijn.”

Vooroordelen
De roman Karakter van F. Bordewijk, verschenen in 1938, is een klassieker in de Nederlandse literatuur. De kloeke namen zijn uitgegroeid tot begrippen: Dreverhaven, in de film gespeeld door Jan Decleir, is de alom gevreesde deurwaarder; Katadreuffe, even krachtig gespeeld door relatieve nieuwkomer Fedja van Huêt, is diens onechte zoon die dankzij een ijzeren ambitie en discipline de tegenwerking van zijn vader overwint en zich weet op te werken tot advocaat. Het oerconflict tussen vader en zoon speelt zich af tegen het, in de film prominent aanwezige, decor van Rotterdam in de jaren twintig: Dreverhavens kantoor in een pakhuis aan de haven; het sjieke advocatenkantoor waar Katadreuffe carrière maakt; arbeiderswoningen waar sociale onrust broeit.

Het was niet zijn afgebroken studie Nederlands die Mike van Diem op het spoor zette van Bordewijk: hij zag in die periode alleen maar films, het genoegen van lezen ontdekte hij pas op de Filmacademie. Gezien de kritiek dat de vaderlandse filmproductie zich te weinig bekommert om de actualiteit en voornamelijk bestaat uit stoffige boekverfilmingen, ligt het niet erg voor de hand dat een veelbelovend filmtalent zich op Bordewijk stort. “Ik had me nooit kunnen voorstellen dat ik ooit van mijn levensdagen – en ik vraag me af of ik het na Karakter ooit nog een keer zal doen – een boek zou verfilmen. Het initiatief kwam van Laurens Geels, hij wilde het altijd al maken en het is absoluut een film van ons samen. Ik heb het boek nooit gelezen als literatuurliefhebber, maar van begin af aan met het oog op eventuele verfilmbaarheid. Ik heb op een gegeven moment tegen Laurens gezegd: je moet mij Karakter laten doen, dan garandeer ik dat ik zal afrekenen met alle vooroordelen over Nederlandse literatuurverfilmingen.”

Een boude bewering, maar Van Diem is er inderdaad in geslaagd om met Karakter een film te maken die niet alleen overweldigt door de uitbundige aankleding, maar ook fascineert door tijdloze spanning en emotie, zaken die bloedeloze voorgangers als Eline Vere, Hoogste tijd en Advocaat van de hanen moesten ontberen. Van Diem ontleende zijn zelfvertrouwen vooraf niet alleen aan de passie die hij uit het boek dacht te kunnen halen, maar ook uit zijn voornemen om uiterst vrijmoedig met het originele verhaal om te gaan. Ook Bordewijks voorstudie Dreverhaven en Katadreuffe, verschenen in 1928, diende als basis voor het scenario, dat het vader-zoon conflict in een raamvertelling plaatst en met een dramatische climax laat eindigen. “De roman Karakter heeft prachtige personages en een sterk basisconflict. De plot daarentegen is uitermate flauw en eindigt in een anticlimax die zeker vandaag de dag een lachertje is. Ik heb het boek heel oneerbiedig behandeld, maar Bordewijk maakte het me daarbij wel gemakkelijk: hij heeft het verhaal twee keer geschreven en hij was met name over de romanversie uiterst ontevreden. In zijn eerdere novelle had hij al een veel heftiger einde uitgeprobeerd, maar kennelijk beviel hem dat toch ook niet. In zijn roman is hij op een bepaald moment rechtsaf gegaan waar hij rechtdoor had moeten gaan. Alles in dat boek stuurt aan op een fatale afloop, ik voelde me absoluut niet bezwaard om dat toe te voegen.”

Films die proberen recht te doen aan het boek dat aan de film ten grondslag ligt, zijn tot mislukken gedoemd, aldus Van Diem. “Van collega’s die een boek gaan verfilmen hoor ik dat ze dat boek moeten uitdunnen, omdat ze niet alles kunnen verfilmen. Dan kan het bij voorbaat al niets worden. Het verfilmen van een boek is net zoiets als het verfilmen van een leuk verhaal dat je in de kroeg hebt gehoord of een bericht dat je in de krant hebt gelezen. Alleen datgene in dat verhaal wat jou van pas komt, moet je overhevelen naar de film, de rest moet je weglaten. Ik pak onderdelen uit het boek omdat ik ze in mijn film kan gebruiken, niet omdat ze in het boek zitten.” Even heeft Van Diem zelfs een andere filmtitel overwogen, maar de positieve associaties gaven de doorslag. “Bewust ontbreekt op de affiche en de trailer de verwijzing naar Bordewijk. Wij vinden de film sterk genoeg om op eigen benen te staan, we hoeven niet overal te zeggen dat de film gebaseerd is op het boek.”

Mooie-plaatjes-valkuil
Moeilijker nog dan de transformatie van boek naar film was een andere uitdaging: voorkomen dat de psychologische lading van het verhaal zou worden overvleugeld door het spectaculaire uiterlijk van de film. Er is zichtbaar zoveel zorg besteed aan de locaties, kostuums, art direction en fotografie van Karakter, dat het vooral een opmerkelijke prestatie is dat de innerlijke kant van de film eveneens tot zijn recht komt. Van Diem beaamt dat hij zich vanaf het begin bewust was van het risico dat de aankleding – Decleir oogt bij vlagen als een ware westernheld en kreeg bij de scène op de cover van deze Filmkrant de opdracht om te kijken als Clint Eastwood – met het verhaal op de loop zou gaan. “Juist omdat we het in grootse, theatrale stijl wilden doen en zo ambitieus waren ten aanzien van de locaties en de fotografie, heeft dat spanning opgeleverd. Ik heb op de set wel eens geroepen: dit wordt godverdomme weer zo’n film waarvan iedereen zegt wat een mooie plaatjes, maar ondertussen heb ik mijn verhaal niet kunnen vertellen.”

De vraag blijft hoe Van Diem de mooie-plaatjes-valkuil heeft weten te omzeilen. Na omtrekkende bewegingen langs lievelingsscènes die al tijdens het schrijven wisten te ontroeren en fantastische acteurs met wie hij vooraf scènes repeteerde en uitprobeerde, formuleert hij het antwoord. Naar eigen zeggen raken we hier de essentie van filmmaken à la Van Diem. “Helderheid, daar gaat het om. Het regisseren van een film moet niets anders zijn dan het vertellen van een verhaaltje. Iedere keer als je niet bezig bent met het vertellen van het verhaaltje, is het tijdverspilling en ben je verkeerd bezig. Als je aan het casten bent, en je maakt een keuze uit elk ander dan een zuiver verhaalmatig motief, bijvoorbeeld omdat je denkt dat je met die acteur Viva-lezeressen naar de bioscoop lokt, dan ben je verkeerd bezig. Hetzelfde geldt voor fotografie of montage: het moet niet saai worden en je kunt wel eens iets doen als afwisseling of om je publiek even wakker te schudden, maar dat zijn ook verteltechnieken. Heel bewust dwing ik mezelf om bij elke keuze het verhaal te vertellen en niets anders dan dat. Ondanks alle franje moet er een duidelijke dramatische motor zijn die de kijker voortstuwt. Je moet helder blijven zien waar het werkelijk om gaat, dat is denk ik het antwoord.”