Mees Peijnenburg over Paradise Drifters

‘Ik zag een strijdlust die me bij de keel greep’

Mees Peijnenburg. Foto: André Bakker

Bij de internationale première op het filmfestival van Berlijn werd Paradise Drifters door Screen International geprezen om de ‘door en door meeslepende vertelling’ en ‘echo’s van de samenwerking tussen Wim Wenders en Robbie Müller’. Toen brak er een pandemie uit en viel alles stil. Nu bereikt het langverwachte speelfilmdebuut van Mees Peijnenburg alsnog de Nederlandse bioscopen.

Met een Dutch Directors Guild Award op zak voor zijn korte film Un creux dans mon coeur (2015) en een Gouden Kalf voor zijn televisiefilm Geen koningen in ons bloed (2015) gold Mees Peijnenburg al een tijdje als de nieuwe belofte van de Nederlandse film. Het scenario voor zijn eerste speelfilm ontwikkelde hij in 2016-2017 tijdens een Parijse residentie op uitnodiging van Cinéfondation, het talentontwikkelingsprogramma van Cannes, waarna hij samen met productiemaatschappij Pupkin succesvol beroep deed op financiering vanuit het lowbudgetfilmproject De Oversteek, dat beginnende makers helpt hun eerste of tweede film te realiseren.

Jongeren met een slechte start in het leven houden Peijnenburg nu al een paar jaar bezig. Geen koningen in ons bloed gaat over een broer en zus die in de jeugdzorg opgroeien. De drie jongeren die in Paradise Drifters min of meer bij toeval samen in één auto op weg naar Zuid-Europa belanden, hebben een vergelijkbare achtergrond. Yousef (Bilal Wahib) wordt op zijn achttiende uit de jeugdzorg ontslagen en heeft niemand om op terug te vallen; Chloe (Tamar van Waning) besluit haar onveilige thuissituatie achter zich te laten; Lorenzo (Jonas Smulders) heeft alleen zijn delinquente broer, die hij uit de problemen probeert te houden.

“Tijdens de research voor Geen koningen in ons bloed was ik zo veel aangrijpende, schurende én heel bijzondere verhalen tegengekomen”, vertelt Peijnenburg op een Amsterdams terras. “Ik ontmoette ontzettend mooie mensen en zag een strijdlust die me bij de keel greep. Ondanks dat alle ingrediënten voor een verrot bestaan aanwezig waren, bleven ze vechten voor een beter leven. Dat fascineerde me mateloos en die fascinatie bleef, ook nadat ik de film gemaakt had. Ik kan me enorm identificeren met hun zoektocht naar liefde, dat gevoel het leven niet alleen aan te kunnen, of niet alleen aan te willen gaan. Mijn rijkdom zit in de mensen om mij heen, met wie ik het leven bevecht.”

Op welke manier verbeeld je dat gevoel in Paradise Drifters?Paradise Drifters gaat over jongvolwassenen voor wie het vangnet wegvalt, als zo’n vangnet er al is. Wat gebeurt er dan met ze? De dilemma’s worden groter, de blokkades intenser, het leven én de dood trekken harder aan je. De strijdlust is nog steeds even krachtig, maar ik wilde dat niet romantiseren, alsof die levensdrift alles prachtig maakt. De strijd tegen de eenzaamheid en de krachten om hen heen is zwaar en veeleisend, en sommigen redden het niet. Ik wilde ook laten zien wat er kan gebeuren als het gevecht naar binnen slaat.”

Met cameraman Jasper Wolf werkte je de laatste jaren al vaker samen. Hoe ontwikkelden jullie de beeldtaal voor deze film? “Eigenlijk is dat een samenwerking tussen Jasper, mij en production-designer Elza Kroonenberg, zeker waar het gaat om de interieurs en het kleurenpalet. Het begint met het verzamelen van heel veel foto’s en inspiratiebeelden, die we elkaar sturen en waar we met elkaar over spreken. Mijn muur hing op een gegeven moment helemaal vol met plaatjes, maar er zijn twee Amerikaanse fotografen die me in het bijzonder hebben geïnspireerd: Stephen Shames en Mary Ellen Mark. In hun foto’s zit een bepaalde rauwheid, maar ook een enorme menselijke schoonheid. Zó mooi. Er liggen bij wijze van spreken heroïnenaalden op de grond, maar in de oogopslag van de geportretteerden voel je hun kracht, een drift naar iets mooiers.”

Je schets van de personages en wat ze meemaken is in feite ook opgebouwd uit losse momentopnamen. “Alles heeft iets dierlijks, driftmatigs. Dat was een van de uitgangspunten. Dus de acties van de personages zijn heel direct: eerst handelen, daarna pas onderhandelen. Je doet iets, daarna ga je praten. Daarom vallen we telkens midden in de scène. Je bent, boem, ineens in Marseille, midden in de wijk, zonder dat we totalen gebruiken om te laten zien waar je bent. We geven geen bedding – zoals hun levens ook geen bedding hebben.”
“Dat betekende dat we in de casting niet op zoek waren naar een bepaald uiterlijk maar naar een bepaald soort energie. Bilal Wahib bijvoorbeeld heeft vrij heftige ADHD, terwijl zijn personage heel erg naar binnen is gekeerd. Ik was benieuwd wat er zou gebeuren als hij zijn energie niet naar buiten kon richten. Dus zette ik hem op een stoel en vertelde hem dat hij stil moest blijven zitten. Voor hem werd dat een mentale strijd, en dat was perfect voor zijn personage.”

Met Bilal en met Jonas Smulders had je al eerder gewerkt; Tamar van Waning had nog nooit geacteerd. Maakt dat uit voor hoe je hen regisseerde? “Nee, want ik werkte met alle drie totaal verschillend. Iedereen heeft een andere acteerstijl, en is daarin eigen. Bilal was ik de hele tijd in een cocon aan het stoppen waar hij dan als een vlinder weer uit brak. Met Jonas voelt het inmiddels zo vanzelfsprekend, wij hebben bijna geen woorden meer nodig. En Tamar, zij was echt een ruwe diamant, die er met al haar bravoure en kwetsbaarheid in ging. Bij haar vond ik het heel belangrijk dat ze voelde dat ze ook fouten mocht maken. Want ik maak ook continu fouten, iedereen maakt fouten. Vertrouwen en veiligheid vormen sowieso de essentie van hoe ik met acteurs omga. Ik wil een omgeving creëren waarin zij weten dat ze niet op veilig hoeven te spelen.”

Heb je ooit overwogen om de film te maken met niet-professionele acteurs die zelf bijvoorbeeld uit een geïnstitutionaliseerde achtergrond komen? “Dat heb ik zeker overwogen, ja. Maar wat mij weerhield was de verantwoordelijkheid voor de nazorg, daar wilde ik niet gemakzuchtig over denken. Ik weet dat ik op de set mijn aandacht moet verdelen en ik zou het echt heel erg vinden als tijdens het draaien, en de periode daarna, die persoon niet de zorg zou krijgen die hij of zij verdient. Daarnaast vond ik dat we het verhaal ook konden vertellen zonder er een documentaire van te maken, want het is fictie. De emotionaliteit die ik van de acteurs verwacht hoeft voor mij niet per se uit hun eigen realiteit te komen.”

Wat je wel vanuit de realiteit in je film hebt gestopt, zijn opnamen van op straat achtergelaten dekens, slaapzakken of matrasjes. Wat is de rol van die shots? “Ons algemene uitgangspunt voor de locatieopnamen was om te filmen op plekken die je als toerist niet ziet. Dus als ergens een mooi plein was, dan filmden wij de achterkant daarvan. Ik had daar al in de scriptfase verschillende beelden bij, waaronder die geïmproviseerde bedjes. Tijdens de research kwamen we ze overal tegen, waar we ook kwamen. Ze staan voor een gevoel van geborgenheid waarnaar Yousef, Chloe en Lorenzo in hun hart op zoek zijn.”