Derek Jarman over The Garden en Edward II
'Mijn leven komt vóór film. Altijd.'
Edward II
Tijdens het Lesbian and Gay Filmfestival ging The Garden in Nederlandse première. Op het internationale Filmfestival Rotterdam zal eind januari Edward II voor het eerst te zien zijn. Derek Jarman: “Mijn films zijn altijd festivalfilms geweest.” Gerdin Linthorst sprak met de schilder, dichter, filmer over zijn films, zijn status en zijn homofilie. “Dat is duidelijk de reden waarom ik mezelf aan dit medium heb verslingerd. Er schijnt behoefte te bestaan aan mijn films.”
Vergenoegd wandelt Derek Jarman onder een stralende zon over de Herengracht. Omringd door een hofhouding van zo’n vijf vrienden. Later zal hij met me praten over Keith en Ron en Peter en Kenneth alsof we al jaren samen op vakantie gaan. Nu schudt hij me vooralsnog wat gereserveerd de hand. Pas als zijn begeleiders me, na wat luchtig gebabbel over klimaat, stadsgezichten en festivalbezoek, hebben gewogen en zwaar genoeg bevonden, neemt hij weer de leiding.
Welwillend blikt hij me even later tegemoet om na mijn eerste vraag spontaan in lachen uit te barsten. “You picked an easy one to start with! Nou, film betekent niets voor me. Het is gewoon een manier om de tijd door te komen. Als het er om gaat ideeën te verkondigen was ik beter af geweest met schilderijen of boeken.”
Hij lacht veel, wat smartelijk, een beetje door zijn tranen heen. Beëindigt elk betoog met de dwingend uitgesproken vragen: Do you understand? Do you know what I mean? En heeft, zo blijkt onmiddellijk, op elke vraag minstens twee tegenovergestelde antwoorden. “Als je probeert jezelf uit te drukken in beelden, is de bioscoop de moeilijkste plek om dat te doen. En dat maakt het zo interessant. Dus het volgende antwoord op je vraag is: film is de grootste uitdaging voor mij.”

Hij koos er niet voor, het koos hem, verklaart Jarman. Hij had Engels en kunstgeschiedenis gestudeerd aan het King’s College en meldde zich in 1963 aan bij een kunstacademie samen met leeftijdgenoot David Hockney. “De essentie van een schildersopleiding in die jaren was het exploreren en verwerken van je diepste zelf in je schilderijen”, weet hij. “Dat heeft mij sterk beïnvloed. Daarnaast had ik een zeer serieuze leermeester die een soort negentiende-eeuws socialisme aanhing. Kunstenaars werden volgens hem geacht een geëngageerd leven te leiden, zoals Van Gogh die gehuchten binnentrok om aardappeleters te schilderen. Dit alles betekende op zijn minst dat je geen compromissen sloot met welke heersende macht dan ook. Dus ik stelde me altijd op als salon des réfugiés-aanhanger. Dat werd me geleerd: een impressionist te zijn en geen academie-navolger. Maar film is de academie, is de negentiende-eeuwse schilder die in opdracht muurschilderingen op het stadhuis aanbrengt. In voortdurende pogingen om achter zijn opdrachtgevers langs te werken.”
Kitsch is kitsch
Als een impressionist daagt Jarman tegenwoordig zijn schaarse financiers uit met films die aan geen enkele maatstaf voldoen. Zogenaamde ’trance-films’ in academische termen, dan wel ‘ik-films’ als The Garden, waarin de kunstenaar zichzelf centraal plaatst in een door hem gecreëerde werkelijkheid. En dat allemaal per ongeluk en bij toeval, zoals de geschiedenis leert.
Begin jaren zeventig ontmoette Derek Jar-man in een trein iemand die hem aan filmmaker Ken Russell voorstelde. Zijn groeiende interesse in decor- en kostuumontwerp kon hij vervolgens kwijt als production designer bij Russells speelfilms The Devils en Savage Messiah. Jarman: “Als iemand mij ooit vraagt: waarom maak je geen grote films, zal mijn antwoord zijn: omdat het mijn leven onherroepelijk zou veranderen. Ik merkte bij The Devils dat de werkwijze voortdurend in conflict was met mijn levenswijze, dat bezorgde mij een groot onbehagen.”
In 1974 debuteerde Jarman als regisseur met Sebastiane, een vormexperiment rond het leven van de getormenteerde heilige, gevolgd door Jubilee (1977), de vrije Shakespeare-bewerking The Tempest (1979) en In the Shadow of the Sun (1980). Jarman: “Ik voelde me gesteund door de Amerikaanse underground-beweging. Die heeft de grootste invloed op mijn filmwerk gehad. Je ging als kunststudent niet naar de bioscoop, die was geheel onder controle van Hollywood. Nee, je ging eropuit om iets van Andy Warhol te zien, of Kenneth Anger of Stan Brakhage, films waarin grenzen verlegd werden, die vond je niet in de bioscoop. Alleen de Italiaanse film interesseerde mij, omdat er mensen als Pasolini deel van uitmaakten. Ik zag mijn eerste grote film toen ik zestien was, een Fellini, en ik dacht: nou, dat is intelligent vergeleken bij de Britse cinema.” En gul lachend: “Ik zag liever La strada dan The Dam Busters.”
Met grote verbazing constateert Jarman nu hoe een nieuwe generatie de films die hij afwees omarmt. “Al die vreselijke Hollywoodfilms uit de jaren vijftig zijn tot klassieken verheven. Ze blijken een bepaald kitscherig element te hebben dat ze enorm populair maakt bij jongeren nu. Zelfs het Lesbian and Gay Festival heeft zo’n nostalgisch filmicoon als beeldmerk. Hun T-shirts lijken op de filmaffiches uit 1954. Een erfenis van de jaren zestig vrees ik, waarin kitsch tot iets gedurfds en intelligents werd gepromoveerd. Maar ik laat me er niet door verleiden, ik blijf denken dat kitsch gewoon kitsch is.”
In het begin van de jaren tachtig maakte Jarman verschillende korte films, en popvideo’s voor Marianne Faithful, Marc Almond en The Pet Shop Boys. Vanaf 1985 vestigde hij voorgoed zijn reputatie met films als The Angelic Conversation (1985), Caravaggio (1986), The Last of England (1987, naar zijn eigen gelijknamige boek) en War Requiem (1989).
Allemaal zijn het “festivalfilms”, volgens Jarman, die buitengewoon moeilijk in normale roulatie te brengen zijn. Maar er lijkt iets te veranderen. “Mede door het filmfestival van Berlijn en dat van Tokio. Zoiets is vaak te danken aan een enkel individu die zich inzet. In Tokio zijn mijn films waanzinnig populair dankzij een Japanse distributeur die er van houdt en er een publiek voor creëerde. Het heeft effect, dat blijkt. Mijn woonplaats Dungeness ligt behoorlijk geïsoleerd van Londen, maar ik zie soms onverhoeds jonge Japanners op mijn stoep staan die komen vragen of ze de tuin mogen zien waarin The Garden werd opgenomen. Helemaal uit Tokio!”
Homofiele broederschap
Vanaf 1980 maakte Derek Jarman gedurende vijf jaar geen speelfilms. De komst van Channel Four bleek voor filmmakers als hij een afremmende factor. Zijn werk paste niet in het televisieconcept van film. “Men was ontzettend beleefd, maar ik kreeg geen geld en geen medewerking. Wat er gebeurde was dat een filmindustrie veranderde in een televisie-industrie, met zijn eigen vorm van censuur en zijn eigen ideeën over wat wel of niet geoorloofd is. Dus wordt er tegenwoordig veel meer middle of the road stuff gemaakt. Mijn werk is te extreem. Sebastiane had ik in deze tijd nooit kunnen maken. Zelfs Edward II kon alleen maar gemaakt worden omdat het om een klassiek stuk ging. Een plan voor een musical dat ik onlangs indiende, werd afgewezen.”
“Ik word gedwongen,” vervolgt hij resumerend, “mijn films in een bepaalde vorm te gieten om ze te kunnen maken. Voor heel weinig geld en voor een beperkte uitbreng. Een soort home movies, wat ik op zich geen probleem vind omdat dat vaak de interessantste films zijn, hahaha.”
Aanpassing aan de heersende smaak neemt Jarman zelfs niet in overweging. Vijftig jaar en nog steeds in opstand, zoals hij later berustend zal opmerken. “Natuurlijk, ik kan opnieuw een Elizabethaans stuk als Edward II verfilmen, daar krijg ik onmiddellijk geld voor. En ik kan formele heterofilms maken, die zijn ook welkom. Maar mij interesseert het niet om een film te maken die gewaardeerd wordt om het goede spel, het toegankelijke verhaal of de nette afwerking. Mijn films hebben een ander dan een cinematografisch bestaansrecht.”
Met zijn eerste films voldeed Jarman naar eigen zeggen aan de behoefte van een generatie homofielen die nog geen enkele identificatiemogelijkheid had. Die met moeite tegenover zichzelf en de buitenwereld hun seksuele voorkeur bekende. Die vervolgens met de druk van het ‘van de verkeerde kant-zijn’ afrekende door terug te gaan vechten.
“Alles heeft zijn tijd”, stelt Jarman vast. “Mijn generatie was ontzettend betrokken bij die hele ‘coming out’ en openheid. Het heeft de manier waarop er tegen homofilie wordt aangekeken een weinig veranderd. Nu lijkt er een enorme draai gemaakt te worden. In de jaren tachtig waren we druk bezig een gay gemeenschap te stichten, in de jaren negentig zullen we er waarschijnlijk mee bezig zijn die weer op te heffen. Homofiele broederschap is een illusie. Ik had het er laatst met Ron over: mensen aan wie wij de grootste hekel hebben werpen zich tegenwoordig op als representant van homofielen. Terwijl het monsters zijn. Dus ik zei dat ik erover dacht me kandidaat te stellen voor het parlement. Om onze enige homofiele parlementariër voorgoed de mond te snoeren. Zodat er geen misverstand over kan bestaan dat we er niet allemaal dezelfde verderfelijke ideeën op na houden. Toen ik dat zei, werd er hier en daar even de adem ingehouden. Maar waarom zou deze man ruim baan moeten krijgen omdat hij de enige parlementariër is die voor zijn seksuele voorkeur uitkomt? Is dat genoeg dan? Niet langer toch? We zijn volwassen geworden.”
Maar volwassen worden in een tijd waarin op liefde de doodstraf staat, werpt andere problemen op. Vanaf het moment vijf jaar geleden dat Derek Jarman onthulde seropositief te zijn, ziet hij zich voor nieuwe dilemma’s geplaatst.
Damn safe sex
“Door aids werd onze energie, die tot dan toe gericht was op andere problemen, volkomen omgeleid. Ik hoop dat we ook hier weer bovenuit zullen groeien. Maar voorlopig zijn alle heldere geesten betrokken geraakt bij deze rampspoed.”
Zo ook Jarman zelf die, vanuit het door zijn oude kunstacademieleraar gepropageerde engagement, meende met zijn publieke onthulling een daad te moeten stellen. De gevolgen drukken als een zware last op zijn schouders. “Ik zei laatst tegen Kenneth: ‘Ik zou mijn handen omhoog willen doen en me overgeven. Na vijf jaar openheid over het feit dat ik seropositief ben, zou ik nu willen roepen: damn safer sex en alles, vergeet het!’ Begrijp je wat ik bedoel?”
Liever de dood uitdagen dan in het keurslijf van celibaat en reglementen te moeten leven. Liever de woede van volgelingen oproepen dan nog langer als zegsman op te treden. “Ik ben geen hopman en heb geen overdreven gemeenschapszin. Het is zo extreem frustrerend. Je stelt je verantwoordelijk op en wordt nu als zo verantwoordelijk gezien dat je min of meer het partijprogramma van de oppositie moet staan verdedigen. Terwijl mijn hele opvoeding als kunstenaar juist gericht was tegen dit soort orde. Het ging er om wanorde te scheppen, te rebelleren tegen de gevestigde macht.”
“Ik zou alles zo graag weer onder controle hebben. Me niet langer gedragen als in mijn moeders salon: altijd de juiste dingen zeggend, ervoor wakend dat ik het anderen moeilijk maak. Ik vind mezelf terug in krankzinnige situaties: pratend in taperecorders, voor televisie- en fotocamera’s, terwijl mijn eigen ik is opgesloten in een soort isoleercel. Nu, op dit moment, zou ik de moed moeten opbrengen om er uit te breken, om te zeggen: luister, dit zijn de vooruitzichten, vergeet het. Doe wat jij denkt dat goed voor je is. Wees alleen verantwoordelijk voor jezelf. Laten we het niet meer over ‘zij’, ‘hun’ en ‘jullie’ hebben, maar over ‘ik’ en ‘ik’ alleen. Dan draait de wereld ook wel door.”
Bij aankomst op het Lesbian and Gay festival kreeg Jarman een pamflet overhandigd. De tekst luidde: ‘Gay Amsterdam – je bent welkom op onze sexparty’. Waarna een regiment safe seks-instructies volgde. Jarman wendde zich in wanhoop tot zijn vrienden: “Denken ze nou echt dat ons leven alleen maar hierom draait?” Nu stelt hij vast: “Al die artikelen zijn op abstracte wijze neergeschreven door experts. Je pakt je safe seks-handboek op en leest nergens ‘ik’. Het gaat om ‘jij’, vanaf grote afstand. Dat is gevaarlijk. Wat ik wil zeggen is: plaats jezelf terug in het centrum van alle problemen en val deze aan vanuit het gezichtspunt van je eigen veiligheid.” Hij staart even voor zich uit en kijkt me dan verontschuldigend aan. “Een ander antwoord heb ik niet. Er is geen antwoord. Er zijn alleen vragen.” Waarna hij zich onmiddellijk herstelt en opnieuw wat smartelijk lachend uitroept: “Als we de antwoorden op alle vragen hadden, zouden we niet hoeven leven nietwaar.”
Een feestje geven
Een leven temidden van gelijkgestemde zielen, gewijd aan dat krankzinnig gecompliceerde, dure en moeizame medium film, dat hoopt Jarman te leiden tot het niet-echt-bittere einde. “Mijn gevoel van opluchting tijdens het maken van een film heeft alles te maken met het samenwerken met mensen die daar plezier in scheppen”, verklaart hij. “Het heeft een sterk sociaal aspect. Het is leuk. Zoiets als een feestje geven. Mensen in je huis.”
Jarman cast zijn medewerkers ook op dat plezier en voor het geld hoeven ze het niet te doen, dat scheelt. Vaak zijn het vrienden en vrienden van vrienden, die als terloops geïntroduceerd worden en voor ze er erg in hebben een belangrijke rol spelen in een nieuwe Jarman-productie. “Als ze verlegen zijn, zeg ik ze dat ze niets hoeven doen, dat ze er alleen maar moeten zijn”, legt Jarman uit. “Soms mogen ze van mij ook nog zelf hun rol uitkiezen.”

Anderen komen argeloos voor een bezoekje langs en dollen voor de pret wat in Jarmans achtertuin rond voor zijn camera, als in een home movie. Zoals Tilda Swinton, met wie Jarman talloze losse scènetjes had opgenomen die tenslotte allemaal in The Garden terechtkwamen. “Toen ik geld kreeg voor deze film,” vertelt hij, “stopte ik er het hele passieverhaal bij. Ik nodigde wat mensen uit, creëerde wat situaties en liet gebeuren wat er gebeurde. Deze film is er een waarbij mijn verdediging op zijn zwakst was, hij zit vol half bewuste of onbewuste visies en opvattingen. Interessant om te analyseren, alleen ik analyseer mijn films nooit.”
Hij maakt ze ook niet echt zelf, bekent hij even later. Tijdens de montage van The Garden lag hij zes weken lang op de aids-afdeling van een ziekenhuis. Tijdens de opnamen liet hij voor een groot deel de acteurs zelf beslissen hoe zij zich wilden presenteren. Hij had niets te maken met het geluid, hij was niet verantwoordelijk voor de keuze van gedichten. Toen hem na een voorstelling vanuit het publiek werd gevraagd: “Waarom deed u het zo?”, antwoordde hij: “Ik deed het niet.”
“Natuurlijk, ik had het grootste deel zelf gefilmd en ik had er wat structuur in aangebracht. Maar het punt is dat ik deze film niet maakte. En toch komt hij heel dichtbij datgene wat mij voor ogen stond. Fascinerend nietwaar?”
De zij- en wij-sfeer
De opnamen van Edward II, naar het toneelstuk van Shakespeare’s tijdgenoot Christopher Marlowe, vonden in razend tempo plaats, gemiddeld vier scènes per dag. Maar deze film was veel duidelijker opgezet en gestructureerd.
Toch werd ook hier de beslissing over de presentatie van de personages collectief genomen. Tilda Swinton besloot van de koningin een onaangenaam persoon te maken maar protesteerde tegen de scriptregels die voorschreven dat zij in eigen persoon koning Edward moest doodbijten. “Ze was bang dat zij alle sympathie van het publiek zou verliezen”, legt Jarman uit. “Ik hield vol maar liet aan haar de keuze op welke manier zij hem zou doden. Uiteindelijk verkoos zij het te doen zoals het in het script stond. Wat ik prachtig vond, een vampierfilm opeens.”
Wanneer ik toegeef de scène als vrij schokkend te ervaren, wil hij onmiddellijk weten waarom. Mijn antwoord bevredigt hem in hoge mate: “Zo fysiek. Ja, ja zeker. Het punt is dat ik ooit besloten heb mijn films fysiek te maken. Geweld is abstract geworden dankzij de Hollywood-film. De enige manier om het zo onplezierig te maken als het werkelijk is, is het zeer fysiek te laten zijn.”
In eenzelfde reactie op een hem onwelgevallig soort films, zorgt hij er altijd voor zijn personages gelijkelijk van goede en slechte eigenschappen te voorzien. “Omdat ik aan een film als La notte di San Lorenzo van de Taviani’s een grote hekel heb. Want alle fascisten zijn schurken en alle communisten helden. Dat is te simpel nietwaar. Je komt daardoor terecht in een zeer gevaarlijke ‘zij’ en ‘wij’-sfeer. Mijn personages zijn altijd tot op zekere hoogte sympathiek. Zelfs de koningin in Edward II, want zij is verliefd en dus niet echt onsympathiek. Het maakt niet uit hoe slecht zij is als persoon, de liefde op zichzelf is heilig.”
Omringd door vrienden laat Jarman spontaan opwindende dingen gebeuren. Op een set waarover hij een paar keer met zijn cameraman rondloopt alvorens uit te maken waar de camera moet staan. Tijdens de opnamen vaak improviserend, zelden werkend met een duidelijk omlijnd plan in zijn hoofd.
In het kort samengevat, luidt Jarmans credo: “Je hebt filmmakers die legpuzzels maken, die met veel vlijt en geduld kleine stukjes in elkaar passen tot het eerder bedachte beeld compleet is. En je hebt filmmakers die beelden creëren door open te staan voor elke inbreng en elke onverwachte gebeurtenis. Ikzelf zie geen enkel nut en geen enkel plezier in vooraf uitgezette patronen voor een film. Daarom ook zal ik nooit een grote mainstream film maken. Dat past niet in mijn leven. En mijn leven gaat voor de film. Altijd. Ik begrijp niets van mensen die wekenlang kunnen leven in hotelkamers in Los Angeles of andere enge plekken. Waarom zou je dat jezelf aan willen doen? Wat is er zo belangrijk aan?”