Open brief aan het Nederlandse publiek (dus ook aan het kabinet)

Babygirl

In een persbericht van 27 september (te lezen onderaan deze tekst) roept een groep filmmakers de minister van Cultuur op om ‘van film weer een kunstvorm voor iedere Nederlander te maken’. Wat volgt is een eenzijdig betoog waarin de zogenaamde “publieksfilm” wordt geplaatst tegenover “artfilms waarvan het grootste deel niet gemaakt werd voor een publiek én die dan ook geen publiek trokken”. Dit is behalve een vreemde logica vooral ook een simplistische voorstelling van zaken. (En er klopt niets van, aldus het Filmfonds.*)

‘Artfilms’ worden nog net niet elitair genoemd, maar dat is natuurlijk wel de suggestie: dat een grote groep betaalt voor het plezier van een kleine groep. Men hoopt het anti-elitaire sentiment aan te spreken – wat dat dan ook precies is – maar wie even doordenkt, snapt dat zo’n voorstelling van zaken uiteindelijk destructief is voor de hele Nederlandse film.

Alle films zijn publieksfilms. Sommige films vinden vanzelf een groot publiek omdat ze de kijker precies geven wat die verwacht – een bekend verhaal met bekende plotwendingen – en andere films spreken een kleiner publiek aan omdat ze nieuwe dingen proberen. Dat onderscheid zal niemand verbazen.

Wat in het persbericht voor het gemak even wordt vergeten, is dat achter films als Die Hard en Zwartboek en Spetters en The Godfather en meer recent Halina Reijns Babygirl, films die men natuurlijk graag als publieksfilm presenteert omdat het goed uitkomt in het betoog, wel degelijk een artistieke visie schuilgaat. Iedereen die die films kijkt, zal het verschil zien met Verliefd op Ibiza, De hel van ’63 en een reeks andere Nederlandse ‘publieks’films.

Wat bedoelen we met ‘artistieke visie’? Dat de handtekening van de maker zichtbaar is. Dat films nieuwe dingen proberen. Qua camera en geluid, of in de manier waarop een verhaal wordt verteld – het kan in van alles zitten. Maar wat zo’n film níet doet, is hetzelfde soort verhaal steeds maar weer herhalen zodat je elke plotwending van ver ziet aankomen.

Niemand ontkent het bestaansrecht van Verliefd op Ibiza of De hel van ’63. Een deel van het publiek smult daarvan. Maar die andere films die wel nieuw terrein verkennen, hebben we net zo hard nodig. Want na verloop van tijd sijpelen nieuwe verteltechnieken en inventief gebruik van filmische middelen door naar de mainstream. Zo gaat het met alles, in elke sector.

Klein voorbeeld: de meeste mensen hebben wel eens een Scandinavische crime-serie gekeken. Als die series nog steeds dezelfde manier van verhalen vertellen zouden hanteren die een halve eeuw geleden werden gebruikt, zou iedereen in de eerste vijf minuten weten wie de dader is. Dat die series ons nu nog kunnen boeien, is omdat makers hun beeldtaal en verteltechnieken constant vernieuwen. Die vernieuwingen komen voor het overgrote deel uit die films en series die in eerste instantie een bescheiden publiek trekken. Zoals innovatie in elke sector van een klein aantal pioniers komt.

Als je het Halina Reijn zou vragen, zegt ze ongetwijfeld precies dit: dat het cruciaal is ruimte te maken voor films en series die durven te vernieuwen. Reijn staat nu op een internationaal podium met Babygirl maar om daar te komen maakte ze eerst onder meer Instinct, een film die door de ondertekenaars van de oproep vast en zeker onder de ‘artfilms’ zou worden geschaard. Als Reijn die ruimte voor die eerdere films niet had gekregen, had Babygirl nooit bestaan.

Een voorstel: misschien is het slimmer om op te houden met het aanwakkeren van tegenstellingen en te proberen een manier te verzinnen zodat we in Nederland grotere én kleinere publieksfilms kunnen maken. Grotere en kleinere publieksfilms hebben elkaar nodig.

Namens de redactie,
Ronald Rovers

*Plus en ook, mja, eh – met de stem van Ronflonflons Jaap Knasterhuis – het klopt niet dat 80 procent naar arthousefilms gaat, aldus het Filmfonds


Het persbericht:

Nederlandse filmmakers spreken Minister van Cultuur aan: maak van film weer een kunstvorm voor iedere Nederlander.

Amsterdam, 27 september 2024

Een groep gevestigde Nederlandse filmmakers roept de Minister van Cultuur op om de verdeling van de financiering van filmsubsidies te heroverwegen middels onderstaande brief. Publieksfilms die een groot publiek trekken, kunnen op dit moment niet meer gemaakt worden door beleid van het Filmfonds en voorgaande ministers van cultuur omdat een groot deel van de beschikbare financiering wordt uitgegeven aan artistieke films, die voor een gering aantal bioscoopbezoekers zorgen. Daar moet verandering in komen, vinden de ondergetekende filmmakers die bestaan uit onder anderen Johan Nijenhuis, Klaas de Jong, Roel Reiné, Ben Sombogaart, Dave Schram, Adel Boudellah, San Fu Maltha en Maria Peters.

Aan de Minister van Cultuur en de Cultuur-woordvoerders van de Tweede Kamer,

Zestien jaar lang ging het meeste subsidiegeld bewust naar art-films waarvan het grootste deel niet gemaakt werd voor een publiek én die dan ook geen publiek trokken. Ze ontvingen maar liefst 80% van het subsidiebudget. De publieksfilms in de bioscoop kregen 20%.

Na vier beleidsperiodes van het Nederlands Filmfonds, waarin de populariteit van de Nederlandse speelfilm steeds meer is gedaald, is het nu hoog tijd om dit beleid om te draaien: zet de Nederlandse Publieksfilm de komende jaren op één.

Waar blijven de grote publieksfilms als deze:

Zwartboek
De Beentjes van St. Hildegard
De Tweeling
Michiel de Ruijter
Alles is Liefde
De hel van ’63
Pietje Bell
Toscaanse Bruiloft
Oorlogswinter
Komt ’n vrouw bij de dokter
Soof
Bankier van het verzet                          
Bloed, zweet en tranen
Costa!
Abeltje
Kruimeltje
De Storm
Loft
Mees kees
Pluk van de Petteflet
Gooische Vrouwen
De Marathon            
Wiplala
Minoes
Bride Flight
Shouf Shouf Habibi
New Kids
Kameleon

En de oudere films als Soldaat van Oranje, Flodder, Schatjes en Spetters.

Dit soort (vaak duurdere) speelfilms met wel een groot publiek kunnen op dit moment niet meer gemaakt worden door beleid van het Filmfonds en voorgaande ministers van cultuur. Een fonds dat gefinancierd wordt door ons allemaal; de Nederlandse belastingbetaler. Maak van film weer een kunstvorm voor iedere Nederlander.

Toelichting:
Stop met dit sturende beleid waarin bepaald wordt welk soort films alleen gemaakt mogen, zoals bepaalde Nederlandse arthouse/kunstzinnige/filmhuisfilms. Dat is een volledig gefaald beleid: er worden steeds duurder wordende films per jaar gemaakt, maar er komt niemand naar kijken. Zet weer in op de grote Nederlandse Publieks/bioscoopfilm, want die wordt wél gewaardeerd en bezocht. 

“Wij gaan niet naar de Nederlandse filmhuisfilms. De afgelopen twintig jaar niet. Nooit niet.” Wie zeggen dit? De bezoekers van de Nederlandse filmtheaters. Zij kopen wel kaartjes voor Koreaanse thrillers, voor documentaires over Tibet en Scandinavische satire. Maar de stoelen voor Nederlandse filmhuisfilms blijven altijd leeg. Terwijl deze gesubsidieerde theaters wel Barbie, Dune en Oppenheimer hebben gedraaid.

Subsidies voor cultuur in een land als Nederland zijn nodig. We leven in een klein en kwetsbaar taalgebied. Alle Nederlandse films zijn afhankelijk van subsidie, ook de grote Publieksfilms.

Onze taal is misschien wel ons grootste cultuurgoed. Onze taal en cultuur zien we terug in de bioscoop en wordt daardoor verrijkt. Maar het is wel zaak om die subsidies op betere plekken te laten landen: zoals bij films die werkelijk voor een publiek gemaakt werden en ook door veel  bezoekers gezien en massaal op tv bekeken worden.

Nu krijgen de door het Filmfonds geselecteerde filmhuisfilms miljoenen euro’s aan subsidie om gemaakt te worden. Daarna krijgen alleen deze (Nederlandse) films ook nog subsidie om uitgebracht te worden: films die zo slecht geselecteerd zijn dat niemand er naar toe wil. De filmtheaters krijgen daarna ook nog op de koop toe honderdduizenden aan subsidie van gemeenten om die Nederlandse films voor lege zalen te laten draaien, als ze überhaupt gedraaid worden. 

Test: Noem eens vijf Nederlandse filmhuisfilm-hits waar meer dan 100.000 bezoekers naar toe zijn geweest. En winnen ook al geen hoofdprijzen in Cannes, Berlijn of Venetië.

Wat moet er gebeuren op het Ministerie in Den Haag en bij het Nederlands Filmfonds?

Erken dat het huidige filmbeleid geflopt is. Vier beleidsperiodes probeerde het Filmfonds films te financieren die gedraaid moesten worden op onduidelijke buitenlandse festivals. Laten we inzien dat een vage festival deelname een zinloos doel is. Er zijn in de wereld 12.000 filmfestivals. Als een film daarvoor geselecteerd wordt is dat prachtig voor de betrokken filmmaker, maar de Nederlandse filmbezoeker én ook belastingbetaler heeft er niets aan.

Steun voortaan films die worden gemaakt om gezien te worden. Steun films van die nieuwe talenten die bijdragen aan de ontwikkeling van een succesvolle Nederlandse filmcultuur waarbij een volle zaal een teken is van succes en een unieke signatuur. Dan zal een rijke filmcultuur ontstaan die bijdraagt aan onze taal, en onze -ook regionale- diversiteit. Met z’n allen een film beleven draagt bij aan de verbinding die alleen een massamedium kan brengen.

Dwars tegen die stroom in zijn de meest spraakmakende Nederlandse films van dit moment gemaakt door regisseurs die op eigen kracht en met tomeloze inzet  groot werden, zoals recent bijvoorbeeld De Tatta’s en Loverboy: Emoties uit. Deze makers snappen van nature wat het Nederlandse publiek wil zien, en verdienen het daarom om grote Nederlandse Publieksfilms te mogen maken.