Cannes 2025: Debuten

Droomfabriek en geldmachine

Sorry, Baby

Achtentwintig eerste speelfilmlange films zijn er dit jaar in Cannes te zien. Wie hier debuteert heeft al een soort hoofdprijs gewonnen, maar zegt de selectie ook iets over de koers van het festival?

Een eerste bezoek aan Cannes, ik was er al terdege op voorbereid, creëert iets van een cultuurschok. Het is het filmfestival der filmfestivals – en dat weten ze. In tegenstelling tot alle andere festivals bestaat het publiek hier volledig uit professionals, die in twee groepen uiteenvallen: de pers en de industry, in een verhouding van pakweg een op zes.

De belangen in de industrie zijn groot en dat geldt ook voor de bedragen die productiestudio’s hier spenderen aan het promoten van hun films op de aan het festival gekoppelde markt. Rondom het Palais des Festivals, een postmoderne puist van spiegels en beton, is de lucht verzadigd van geld en ambitie.

In combinatie met het karakter van de locatie (denk: P.C. Hooftstraat aan zee) en de afwezigheid van een publiek van gewone filmliefhebbers (al worden de laatste jaren beperkte accreditaties toegekend aan jonge cinefielen) zorgt dat voor een elitaire, corporate sfeer. Dat is ook te voelen in de zaal, waar iets gebeurt wat ik nog niet eerder heb meegemaakt: men klapt hier voor logo’s.

Genoeg redenen om me als een vis op het droge te voelen, maar dat valt telkens van me af zodra de film begint. Want met zijn programmering houdt het festival van Cannes zijn prestige hoog, en een slechte film heb ik hier zelf nog niet gezien. Omdat dit zogezegd mijn persoonlijke Cannes-debuut is en ik ook niet de gewichtigste pas heb, richt ik mijn aandacht op de filmmakers die hier hun speelfilmdebuut maken. Dat zijn er dit jaar achtentwintig, waarvan er drieëntwintig meedingen naar de Caméra d’Or, de prijs voor de beste debuutfilm. Juryvoorzitter Alice Rohrwacher liet zelf in 2011 in Cannes haar debuut Corpo celeste zien. We kijken dus naar filmmakers die de nieuwe Rohrwacher (Carax, Campion, Arnold, etc.) kunnen worden. Er valt iets te ontdekken.

De Semaine de la Critique voorziet daarin door zich geheel aan eerste en tweede films te wijden, en ook de selectie van de Quinzaine des Cinéastes bestaat dit jaar voor bijna de helft uit debuten. De debutanten vormen de tegenhanger van de regisseurs uit de Cannes-canon die eerder op deze plek werd beschreven, en van filmsterren als Tom Cruise, Josh O’Connor, Isabelle Huppert en Paul Mescal die dit jaar de rode loper betreden.

Partir un jour

Overigens heeft het festival dit jaar een gouden cross-over te pakken met de regiedebuten van maar liefst drie filmsterren (Scarlett Johansson, Kristen Stewart en Harris Dickinson) in de ‘tweede’ competitie Un Certain Regard. Dat Cannes dit jaar voor het eerst opende met een debuut (het Franse Partir un jour, dat vooral de Franse pers charmeerde), zou er ook op kunnen wijzen dat het festival zich dit jaar sterker op debuten wil profileren – al is in de hoofdcompetitie geen enkel debuut opgenomen.

Met de debuten is het dit jaar hoopgevend gesteld op het vlak van genderpariteit: in de totale selectie is precies de helft van de films gemaakt door een man; de andere helft door vrouwelijke filmmakers en een non-binaire filmmaker – hoewel hun aandeel in de competitieve secties waar ook Rohrwacher en haar collega’s naar kijken alweer daalt naar veertig procent. En de verwachting dat die verhouding zich over een paar jaar wel naar de hoofdcompetitie zal vertalen (waar het aantal niet-mannelijke makers nu nog blijft steken op een derde), is vals: het is al decennia zo dat de vertegenwoordiging van vrouwen daalt naarmate het prestige stijgt. Hetzelfde gaat min of meer op voor geografische representatie: tussen de debuten vind je bijvoorbeeld (naast erg veel Franse films) de eerste Nigeriaanse film die de officiële selectie haalt en nog een aantal kleinere filmlanden als Irak, Thailand, Finland, Tsjechië, België en Nederland. In de rest van de selectie voeren grotere Europese filmlanden en de VS de boventoon.

Ik probeer te zien wat ik kan en denk intussen na over al die poenigheid waar ik me zo slecht bij thuis voel. Doorgaans blijft dit deel van de filmwereld grotendeels buiten mijn zicht, maar het vertegenwoordigt een aspect waar het in deze industrie in belangrijke mate om draait: geld. Films maken is duur. Voor de mensen aan de scheppende kant is geld een middel om films te maken, voor de mensen aan de financierende kant zijn films een middel om geld te maken. Ook films die niet winstgevend (hoeven te) zijn, bestaan bij gratie van het kapitaal dat wordt gemaakt in andere segmenten van dezelfde industrie. De mogelijkheden die festivals als dit zien om interessante, prestigieuze producties van vrouwelijke makers te selecteren zijn afhankelijk van de bereidheid van financiers om geld in de totstandkoming van zulke producties te steken. En die bereidheid staat of valt weer bij de verwachtingen die er rond deze films zijn, verwachtingen die een festival als Cannes via zijn selectiebeleid kan aanwakkeren of uitdoven. Om het over en weer op elkaar wachten te doorbreken moet genderpariteit dus aan beide zijden van die as actief worden nagestreefd.

L’engloutie

Met dat in mijn achterhoofd bekijk ik de Cannes-debuten: welke makers krijgen hier de kans hun naam te vestigen? De films die ik in de eerste dagen zie zijn zonder uitzondering solide, maar ik ben onder de indruk van L’engloutie (internationale titel The Girl in the Snow), waarin een jonge onderwijzer in een afgelegen gehucht in de Franse Alpen op de grens met Italië arriveert net voor het begin van de twintigste eeuw. De wereld die de film oproept is zo rijk aan indrukken en details, dat ik het gevoel krijg er zelf bijna door te worden opgeslokt – de titel van de film is te vertalen als ‘de verzwolgene’. Het productieontwerp en de intense soundtrack spelen daar een belangrijke rol in. En waar de plot in eerste instantie langs voorspelbare lijnen lijkt te worden opgebouwd, neemt hij ongemerkt een intrigerende afslag. Het is een opvallend volgroeid debuut dat, als de lengte van de aftiteling een indicatie is van de omvang van een productie, aantoont wat het kan opleveren als een debuterende speelfilmregisseur genoeg financiële ruggensteun krijgt.

Regisseur Louise Hémon had al een staat van dienst als theatermaker en documentaire-regisseur en wist meerdere ontwikkelbeurzen te bemachtigen om haar debuut tot stand te brengen. Voor de Amerikaanse Eva Victor, hiervoor vooral bekend als acteur, creëerde een aanbod van Barry Jenkins (Moonlight, If Beale Street Could Talk en recent Mufasa: The Lion King) om hen als producent bij te staan de mogelijkheid om hun regiedebuut te maken. Sorry, Baby, dat later deze week de Quinzaine des Cinéastes afsluit, maar eerder al op Sundance te zien was, is een semi-autobiografische film over de manier waarop trauma zich verankert in het lichaam, de ziel, het leven, het werk en de relaties van een intelligente jonge vrouw, gespeeld door Victor zelf, in het noordoosten van de Verenigde Staten. Er zit een typisch Amerikaans soort quirky humor in die ruimte laat voor de zwaarte van het onderwerp, en ondanks een paar clichématige momenten geeft de film een authentiek perspectief op de gevolgen van een verkrachting door een bekende.

The Chronology of Water

Trauma is ook het onderwerp van de tot nog toe meest ambitieuze productie die voor de debuutprijs in aanmerking komt: The Chronology of Water van Kristen Stewart. In deze verfilming van de gelijknamige memoires van Lidia Yuknavitch is het trauma van psychisch en seksueel misbruik een wond die blijft bloeden. De film volgt de flow van herinneringen die op elk moment door een meer lineair verloop van de tijd heen breken. Op een overdonderende manier word je meegetrokken in de ziel van de hoofdpersoon, die Imogen Poots met rebelse energie vertolkt. Haar eigen sterrenstatus heeft Stewart ontegenzeglijk een eind op weg geholpen om haar regiedebuut van de grond te krijgen, maar de film laat zien dat ze ook echt iets te zeggen heeft. De droomfabriek werkt.