Mei ’68: Vijftig jaar later

Jean Luc-Godard: revolutionair zonder volk

Le redoutable

In mei 1968 veranderde de wereld. Overal gooiden revolu­ties de vermolmde oude orde omver. Alle macht aan het volk! Solidari­teit! Rechtvaardig­heid! Zo ging het dus niet. Welke rol speelde de filmwereld in de mislukte utopie? De Filmkrant maakt dit jaar in een reeks artikelen de balans op. Opperrebel Jean-Luc Godard opent de reeks.

‘Frankrijk verveelt zich’, schreef de prestigieuze krant Le Monde in maart 1968. De schrijver van het artikel verbaasde zich erover dat buiten Frankrijk jongeren, vooral studenten, de oude orde uitdaagden, maar dat Franse studenten nauwelijks rebelleerden.

Terwijl Nederland Provo al achter de rug had (in 1967 had de beweging zichzelf opgeheven), in Amerika volop werd gedemonstreerd tegen de Vietnamoorlog en voor burgerrechten, in Tsjecho-Slowakije de Praagse Lente bloeide, en in Rome studenten een universiteit bezetten, maakten Franse studenten zich druk over gescheiden woongebouwen voor mannelijke en vrouwelijke studenten. In Nanterre, een voorstad van Parijs, bezetten ze de campus van de universiteit niet uit politieke woede, maar uit frustratie dat mannelijke en vrouwelijke studenten niet bij elkaar konden blijven slapen. De bezetting bevestigde het cliché van Frankrijk als een land waarin alles om seks draait.

Wat Le Monde niet zag, was dat onder het we-willen-kunnen-vrijen-protest een veenbrand broeide, die twee maanden later heel Frankrijk in brand zette. In mei 1968 explodeerde Frankrijk van slaperig, in zichzelf gekeerd land tot vuurhaard in de frontlinie van de internationale revolutionaire beweging. Anderhalve maand na het artikel in Le Monde over Franse verveling was de Sorbonne bezet, waren er wekenlang barricades in Parijs en legden tien miljoen arbeiders het land plat. De politieke elite was redeloos, radeloos en reddeloos. President Charles de Gaulle vreesde een revolutionaire omwenteling en vluchtte naar een Franse legerbasis in Duitsland. Hij verzekerde zich er van de steun van de troepen als de rebellie daadwerkelijk tot een tweede Franse Revolutie zou leiden.

Slaaf
Vijftig jaar later doet de Franse revolutieangst een paranoïde geest vermoeden, maar in mei 1968 was De Gaulle niet de enige die rekening hield met een gewelddadige omwenteling. Waar hij en de gevestigde orde voor vreesden, was de hoop van rebellerende studenten: het kapitalisme moest omver worden geworpen. Dat systeem was gebaseerd op uitbuiting en leidde tot vervreemding.

Geen populairder woord in de rebellerende jaren zestig dan vervreemding. Voor Marx was het een economisch begrip — het verlies door arbeidsdeling van een directie relatie tussen arbeid en product — maar filosofen als Herbert Marcuse vatten het psychologisch en sociologisch op. Zij meenden dat het kapitalisme de moderne mens van zijn werkelijke verlangens en behoeften vervreemdt. Ondergedompeld in het kapitalistische systeem, dat een zielloos materialisme aanwakkert, is hij het contact met zichzelf verloren. Het tragische is dat hij het niet beseft. De moderne mens denkt een vrij leven te leiden, maar is in werkelijkheid de slaaf van een systeem, dat hem onderdrukt en aan de leiband houdt. Aldus Marcuse en vele anderen met hem in de jaren zestig.

Weinig Fransen zagen de explosie van mei 1968 aankomen, maar wie het werk van Jean-Luc Godard had gevolgd, zal er niet door overrompeld zijn geweest. Dat het broeide bij jongeren kon iedereen weten die Godard halverwege de jaren zestig zag veranderen van speels boegbeeld van de nouvelle vague in verbeten politieke filmmaker. Een opvallend snelle politieke radicalisering van de regisseur, die in die tijd als een cinefiele popster werd aanbeden.

Zonnebril
Godards geweldige doorbraak À bout de souffle (1960) was in de vorm revolutionair, maar niet politiek gericht. De op Amerikaanse genrefilms geïnspireerde film vertelt een tamelijk conventioneel verhaal: van een vluchtende crimineel die een politieman heeft doodgeschoten viel ook toen geen filmkijker van zijn stoel. Het nieuwe zat in de vorm. Godard had lak aan narratieve conventies. Hij laste shots niet naadloos aan elkaar, maar liet ze opzichtig verspringen (jump cuts). Dat bezorgt À bout de souffle een enorme dynamiek, maar herinnert de kijker er ook constant aan dat hij naar een kunstmatige constructie kijkt. Het zou een van Godards stokpaardjes blijven: films tonen niet de werkelijkheid, maar zijn vehikels van opvattingen en ideeën.

À bout de souffle werd het uithangbord van de nouvelle vague en maakte Godard tot de coolste filmmaker in de internationale filmwereld. Iedereen wilde werken met de ultrahippe regisseur, die zelden zijn zonnebril afzette. Ook voor de roddelpers viel er veel te halen bij Godard, zoals zijn huwelijk in 1961 met het Deense model en actrice Anna Karina. De relatie, die verre van harmonieus was, hield vier jaar stand. Karina speelde in acht films van Godard, die hun turbulente perikelen in zijn films met haar verwerkte. Typerend is het ontbreken van reflectie op zijn aandeel in hun huwelijksproblemen. In Godards films zijn het altijd de vrouwen die voor relatieproblemen zorgen. In Alphaville (1965) laat hij Karina’s personage zeggen dat ze het woord liefde niet kent, in Pierrot le fou (1965) verraadt haar personage de hoofdpersoon en in Made in U.S.A. (1966) schiet haar personage een man dood, in wie Godard ongetwijfeld zichzelf zag.

Leeghoofdig
In de tijd van Godards liefdesrelatie met Karina gingen zijn films vooral over vrouwen (Vivre sa vie, Le mépris), maar halverwege de jaren zestig werd zijn werk steeds politieker. Een overgangsfilm was Masculin féminin (1966), dat in vijftien losstaande hoofdstukjes een dolende twintiger (innemende Jean-Pierre Léaud) in Parijs portretteert, die in liefde en politiek zijn weg zoekt. ‘De film zou “De kinderen van Marx en Coca-Cola” kunnen heten’, luidt een van de hoofdstuktitels. Waarbij Marx staat voor politiek bewustzijn en revolutionaire actie en Coca-Cola voor een slaafse consumptiementaliteit. Opmerkelijk is dat de vrouwen in Masculin féminin in de ban zijn van leeghoofdig materialisme (“Geef ons een tv en een auto, maar geen vrijheid”, zegt één van hen), maar dat de mannen de wereld willen veranderen. Ziet Godard vrouwen als domme wichten? De meningen lopen uiteen onder Godard-kenners: waar de één een feministische regisseur herkent, ziet de ander een filmmaker die vrouwen portretteert als seksueel begerenswaardige, maar weinig intelligente, in uiterlijkheden geïnteresseerde wezens.

Na Masculin féminin radicaliseerde Godard in snel tempo. In Deux ou trois choses que je sais d’elle (1967), over een huisvrouw die zichzelf prostitueert, geeft Godard als voice-over zijn mening over van alles en nog wat: van economische exploitatie en vervreemding tot de gruwelen in Vietnam. In deze film steekt hij zijn anti-Amerikanisme niet onder stoelen of banken: “Pax Americana? Een gigantische hersenspoeling.” Zijn Amerika-haat zou een vast thema worden in zijn films.

Loftrompet
Met La Chinoise (1967) liet Godard duidelijk zien waar hij politiek stond: de revolutie moest van het maoïsme komen. Het Amerikaanse imperialistische kapitalisme was een uitbuitingssysteem, het Russische communisme vastgelopen in tirannieke bureaucratie, maar in China heerste dankzij Mao’s Culturele Revolutie nog de ware revolutionaire geest.

Met La Chinoise stak Godard, hoe ogenschijnlijk tongue in cheek ook, de loftrompet op het maoïsme. De film voert in Parijs een groepje twintigers op, die in een met Mao’s rode boekjes volgestouwd appartement het oeverloos praten over de revolutie zat zijn en een aanslag willen plegen op de Russische ambassadeur. Op de achtergrond bericht Radio Peking over de geweldige resultaten van de Culturele Revolutie.

Godards nieuwe vriendin Anne Wiazemsky speelt de fanatiekste revolutionair in de film. Zij zegt dingen als: “Als ik dapper was, zou ik de Sorbonne, het Louvre en de Comédie-Française opblazen” – een illustratie van Godards haat tegen de burgerlijke cultuur. Het hoogtepunt in La Chinoise is een gesprek in een trein van Wiazemsky’s personage met Wiazemsky’s filosofiedocent, van wie ze les kreeg toen ze aan de universiteit in Nanterre studeerde, kort voor ze Godard ontmoette. Het gesprek gaat over revolutionair geweld. Wiazemsky’s personage gelooft in terreurdaden, haar docent niet. Wie La Chinoise ziet, bekruipt het gevoel dat ook Godard het hoog tijd vindt voor daden in plaats van woorden. Na La Chinoise werd hij een humorloze radicaal en revolutionaire gelovige, die de filmgeschiedenis, inclusief zijn eigen films, dood verklaarde en pleitte voor een nieuwe revolutionaire filmkunst.

Misverstand
Over de radicaliserende Godard ten tijde van La Chinoise heeft Michel Hazanavicius (The Artist) met Le redoutable een verrukkelijke tragikomedie gemaakt. Verrukkelijk, omdat Hazanavicius geen last heeft van blinde bewondering voor Godard. Zoals hij in een interview zei: “Hij is niet mijn held of God.”

Hazanavicius toont Godard, verbluffend goed gespeeld door Louis Garrel, als een egocentrische en narcistische, naar een groots levensdoel zoekende man, die altijd de provocatie zoekt (“De joden zijn de nieuwe nazi’s”). Waar Godard verscheen, was er binnen de kortste keren trammelant. Dat gold voor zijn liefdesleven, filmleven en politieke leven.

Le redoutable toont een zoekende man en filmmaker, die niet met zichzelf en daarom ook niet met anderen kan leven. Dat is dramatisch, maar Hazanavicius heeft er een bewonderenswaardig lichte, bij vlagen zelfs hilarische film over gemaakt, waarbij hij zich baseerde op de memoires van de eind vorig jaar overleden Wiazemksky. Godards ambitie om de ultieme revolutionaire filmmaker worden, berustte op één groot misverstand. De uit een burgerlijke familie in Zwitserland – ook nog eens het meest burgerlijke Europese land – afkomstige Godard, wist niets van arbeiders. Slechts een handjevol ultralinkse dromers was masochistisch genoeg om zich door de ideologische en politieke filmtraktaten te worstelen, waarin Godard na La Chinoise tot aan het eind van de jaren zeventig grossierde. Pijnlijk, maar het kan altijd nog ironischer: de vertoning van La Chinoise op de Chinese ambassade in Parijs leidde niet tot applaus, maar tot een wagonlading Chinese kritiek op de film (“burgerlijke politieke puberteit”). Maoïst willen zijn, maar niet mogen meespelen met de grote jongens. Godard was een revolutionair zonder volk.


EYE Filmmuseum in Amsterdam vertoont vanaf 18 januari in het kader van de uitbreng van Le redoutable vijf films van Jean-Luc Godard: Vivre sa vie, Le mépris, Masculin fémininm, Deux ou trois choses que je sais d’elle en La Chinoise | Vivre sa vie en Le mépris rouleren ook door de landelijke filmtheaters | De Filmkrant organiseert een speciale avond rondom Le redoutable in EYE | EYE Filmmuseum wijdt later in het jaar ook een uitgebreid programma aan mei ’68.