Het Quentin-universum

Django Unchained
In een recent interview met The New York Times liet Quentin Tarantino, bekend als een regisseur die geneigd is overenthousiast of hyperactief te reageren op welke soort vraag dan ook, zich van een zeldzaam meditatieve kant zien. Hij overweegt te stoppen met filmen, volgens de ongeschreven regel die dicteert dat boksers hun handschoenen aan de wilgen dienen te hangen voordat ze beseffen dat hun hoogtepunt al veel te ver achter hen ligt. De filmmaker geeft zichzelf nog zo’n tien jaar.
Het is een verrassende uitspraak van iemand die eigenlijk weinig tegenslag heeft gekend tijdens zijn loopbaan, die zo gierend uit de startblokken kwam met Reservoir Dogs en vooral Pulp Fiction. Aan de andere kant is Tarantino’s overpeinzing niet vreemd wanneer men beseft dat hij zich door de jaren heen steeds meer is gaan identificeren met zijn helden en grote voorbeelden. Regisseurs die hij aanbidt, zoals Sergio Corbucci, gingen nadat ze artistiek hadden gepiekt lang door door met het maken van films die bar weinig om het lijf hadden. Kijk bijvoorbeeld eerst eens naar Corbucci’s nihilistische meesterwerk Il grande silenzio (The Great Silence, 1968) en daarna naar Il bianco, il giallo, il nero (The White, the Yellow and the Black, 1974), een westernklucht van John Lanting-niveau waarin een pony fikse scheten laat. Het plaatsvervangende schaamrood stijgt naar je kaken. Zeker wanneer je weet dat Corbucci daarna nog zo’n twintig films maakte die het aanzien nauwelijks waard zijn. Nu valt niet te verwachten dat Tarantino zich ooit tot zo’n niveau zal moeten verlagen om net als Corbucci werkzaam te kunnen blijven in de filmindustrie, maar de angst voor een neerwaartse spiraal is er dus duidelijk.
Wit bloempje
Daarnaast is er de obssessieve hang naar perfectionisme waarmee Tarantino refereert aan zijn grote helden. Tarantino’s perfectionisme wordt onder meer geïllustreerd door zijn eindeloze reeks aan citaten. Er is geen filmregisseur van zijn formaat die zoveel tijd, moeite en geld steekt in het citeren van zijn grote voorbeelden, of het films, acteurs, actrices, muziek of een dialoog betreft. De citaten zijn alomtegenwoordig en bieden zijn films een voortdurende prikkelende werking wanneer men ze herkent. Wie Corbucci’s grandioze ontknoping van Il mercenario (A Professional Gun, 1968) heeft gezien, met een heerlijk foute Jack Palance, weet meteen waarom Leonardo DiCaprio een wit bloempje in zijn jas draagt in Django Unchained.
Misschien wel het meest obsessieve en tegelijk best verborgen citaat bevindt zich tegen het einde van Django Unchained, wanneer een groepje Australiërs (waaronder een, vreemd genoeg, matig acterende Tarantino) de gevangen held Jamie Foxx vervoert. Een van de acteurs is een dubbelganger van L.Q. Jones, de ijzervreter die tot de persoonlijke ‘fetishacteurs’ (citaat QT) van Sam Peckinpah behoorde. Hiermee onderstreept Tarantino zijn verwantschap met extreem eigenzinnige regisseurs als Peckinpah, die een vaste groep acteurs en medewerkers dicht bij zich hield om zich teweer te stellen tegen de buitenwacht.
Het blinde vertrouwen in zijn vaste acteurs betaalt zich in Django Unchained uit met de opmerkelijke rol van Samuel L. Jackson, die als DiCaprio’s duivelse rechterhand een controversieel personage neerzet. Een zwarte slaaf die andere slaven verklikt, een house nigger, daar zal zeker in de Verenigde Staten het nodige over gezegd gaan worden (filmmaker Spike Lee is al lang een felle tegenstander van QT), maar Jacksons rol zorgt er wél voor dat de film tijdens het soms wat saaie gedeelte op de plantage van DiCaprio van de nodige pit wordt voorzien.
Lef
Maar al die citaten kunnen door de beugel. Geldt dat ook voor het gebruiken van soundtracks van andere films? QT’s samplemethode is inmiddels geheel aanvaard en wordt nooit bekritiseerd. Maar wanneer in Django Unchained nota bene titelthema’s worden gebruikt van spaghettiwesternklassiekers zoals Django en Lo chiamavano Trinità (They Call Me Trinity, 1970), is dat toch iets waardoor je als kijker uit de filmbeleving kan worden getrokken en wordt gewezen op de zoveelste verwijzing van Tarantino.
Zelf zegt Tarantino dat hij graag de grenzen opzoekt en niet nadenkt over wat het publiek wel of niet zal waarderen. In zijn eigen woorden: ‘I like everything to take place in my own Quentin universe.’ Dat getuigt van lef, en het biedt de regisseur veel mogelijkheden, maar ook veel beperkingen. Die combinatie van kansen grijpen en grenzen kennen pakt voor Django Unchained goed uit: de film toont pas in de bloeddorstige slotakte het stripachtige geweld waarvoor Tarantino bekend staat, maar wanneer de schaduwzijden van de slavernij belicht worden, gaat hij opvallend volwassen te werk en is er van effectbejag geen sprake. Wanneer we hem moeten geloven tikt zijn klok, en dat maakt de honger naar wat QT ons verder gaat brengen alleen maar groter.
Mike Lebbing