Cinema onder vuur: Ethiopië

Over de staat van de Ethiopische cinema

Illustratie: Bob Mollema

Welke krachten bedreigen de vrijheid van filmmakers? Filmkrant verzamelt in een serie internationale bijdragen hoe politieke en economische krachten inwerken op de nationale filmwereld. Deze maand: Ethiopië, waar een bruisende en jeugdige industrie zit te springen om infrastructuur.

De Ethiopische filmgeschiedenis begint relatief recent en is er een vol gaten. Zowel de productie als de infrastructuur zijn er altijd sterk afhankelijk geweest van het heersende regime.

De eerste filmvertoning vond plaats onder het bewind van keizer Menelik II, enkele jaren na de eerste vertoningen van de gebroeders Lumière. Degenen die de nieuwe technologie naar Ethiopië brachten, kozen wijselijk voor een Duitse korte film waarin Jezus over water loopt, als om op voorhand protesten van het volk te sussen tegen dit ‘duivelse’ nieuwe medium dat uit het niets levensgrote beelden produceerde.

In de eerste helft van de twintigste eeuw werden wel wat filmhuizen gebouwd, voornamelijk door en voor expats en aristocraten, maar theater bleef in Ethiopië het massamedium van het volk.

Pas in 1965 werd de eerste Ethiopische speelfilm geproduceerd, het volledig Amhaars gesproken Who Is Hirut’s Father?. De film werd geregisseerd door de Griekse filmmaker Lambros Jokaris en geschreven door de Ethiopische schrijver en ondernemer Elala Ibsa – sommige bronnen noemen Ibsa ook als regisseur. De op 16mm gedraaide film gaat over de jonge vrouw Hirat, die na meerdere traumatische ervaringen in de prostitutie belandt, maar uiteindelijk haar leven een nieuwe draai geeft en naar school gaat. Hij werd gemaakt dankzij een lening van de Development Bank of Ethiopia, maar door de hoge kosten van draaien op celluloid en omdat de film niet het succes werd waarop men had gehoopt, werd die lening nooit terugbetaald. Het was dus bepaald geen vliegende start voor de filmindustrie.

In het afgelopen decennium is Who Is Hirut’s Father? slechts tweemaal te zien geweest in Ethiopië en delen ervan zijn zodanig beschadigd dat een (digitale) restauratie hard nodig is. Dat zou de film verdienen, al is het maar uit historisch oogpunt: hij dateert van vóór Ousmane Sembène’s Mandabi (1966), die te boek staat als de eerste Afrikaanse film gesproken in een Afrikaanse taal (het Wolof).

Opleving
In de volgende decennia verschenen slechts twee Ethiopische producties die het vermelden waard zijn: Michel Papatakis’ Gouma uit 1975 en Aster van Solomon Bekele uit 1991. In de tussentijd werd in 1978 het eerste nationale filminstituut opgericht, het Ethiopian Film Center. Dat bracht voornamelijk propagandafilms voort, totdat het werd omgevormd tot de Ethiopian Film Corporation en uiteindelijk in 1999 werd ontbonden.

Pas in de 21e eeuw kwam er een enorme opleving in de lokale filmproductie, dankzij de vrije markt die in de vroege jaren negentig werd geïntroduceerd en de opmars van digitale video, die zowel het aantal films in de theaters als de vraag bij het publiek opstuwde. Met komedies en relatiedrama’s als belangrijkste genres groeide het aantal nationale producties van pakweg tien per jaar in de vroege jaren 2000 naar meer dan 125 films in 2012, volgens een telling van het Culture and Tourism Office van hoofdstad Addis Abeba.

Ondanks die aanzwellende productie is er amper een markt voor home entertainment, omdat de piraterij welig tiert – de meeste films zijn vrijwel direct na hun bioscooprelease al op de zwarte markt verkrijgbaar, of te zien op YouTube. (Dat laatste tot plezier van de diaspora, die vanuit de hele wereld de lokale productie kan volgen.)

Het ontbreekt nog altijd aan infrastructuur en structurele steun vanuit de overheid, terwijl die onontbeerlijk zijn om internationaal mee te komen. Er is in de Ethiopische geschiedenis geen regering geweest die cinema heeft gezien als economische kracht, of als iets dat de moeite waard is om in te investeren.

Wat niet helpt is dat er vrijwel geen filmmakers zijn met een herkenbare signatuur. De meeste makers komen niet verder dan het herkauwen van eerdere successen, in plaats van te zoeken naar nieuwe vormen. Wat dat betreft is tekenend dat Henok Ayele’s Yewendoch guday (grofweg te vertalen als ‘mannenzaken’), een strijd-der-seksen-romkom uit 2007, nog altijd niet is overtroffen in populariteit. En terwijl films rond politieke onderwerpen vaak opvallend succesvol zijn, worden ze slechts sporadisch gemaakt, wat ongetwijfeld samenhangt met de censuur van opeenvolgende regeringen.

Haile Gerima. Foto: Bill O’Leary

Stem laten horen
Als de Ethiopische cinema internationaal ter sprake komt, noemt men veelal Haile Gerima. Deze in Ethiopië geboren, in Amerika wonende onafhankelijk filmmaker kwam op in de L.A. Rebellion-beweging samen met makers als Charles Burnett.

Of zijn films nu in Amerika of Ghana of Ethiopië spelen, altijd richt Gerima zijn compromisloze blik op systemisch onrecht. Zijn meest recente film Teza (2008), over de grotendeels doodgezwegen Derg-periode, het duistere communistische bewind van 1974 tot 1991, won meerdere prijzen op het filmfestival van Venetië. De meeste Ethiopiërs, ook degenen die nooit films kijken, beschouwen de film als een hoogtepunt van de Ethiopische filmkunst, en Gerima zelf wordt vereerd om zijn uitgesproken politieke films over de Ethiopische geschiedenis, haar heden en haar toekomst.

Maar hoewel vrijwel al zijn films zich in Ethiopië afspelen, is zijn filmografie zeker niet representatief voor de dagelijkse realiteit van Ethiopische filmmakers. Dus hoe zit het met hedendaagse filmmakers en hoe staat de filmindustrie er nú voor?

De gemiddelde leeftijd in Ethiopië is negentien. Die ontzettend jonge bevolking heeft, doordat het onderwijssysteem de afgelopen jaren ingestort is, weinig kansen op academische scholing. Het resultaat is een grote golf aan jonge kunstenaars die hun stem willen laten horen. Mede dankzij de beschikbaarheid van betere (digitale) filmapparatuur is een generatie van doe-het-zelf-filmmakers opgestaan, voor wie het niet primair draait om de commerciële vooruitzichten maar om wat zij te zeggen hebben.

Maar de overheid laat het nog altijd afweten – er is vrijwel geen subsidiëring voor speelfilms, terwijl het land overloopt van de filmtalenten. Ook zouden buitenlandse producenten aangemoedigd kunnen worden om gebruik te maken van de uiteenlopende landschappen die Ethiopië te bieden heeft. Zo speelt de opening van de film Uncut Gems (Josh & Benny Safdie, 2019) zich af in Ethiopië, maar moesten de makers voor die scènes uitwijken naar Zuid-Afrika aangezien draaien in Ethiopië onverzekerbaar zou zijn.

Schone lei
Desondanks hebben de afgelopen vijftien jaar (korte films meegerekend) tientallen Ethiopische films een plek weten te bemachtigen op internationale festivals. In 2015 was Lamb van Yared Zeleke de eerste Ethiopische film ooit in het hoofdprogramma van Cannes, in de tweede competitie Un Certain Regard (Haile Gerima’s Harvest: 3000 Years was er in 1975 te zien in zijprogramma Quinzaine des Réalisateurs).

En Jessica Beshirs veelgeprezen Faya dayi (2021), een hypnotiserende documentaire over de rituelen rond het gebruik van de softdrug qat, werd als eerste Ethiopische film geselecteerd voor de prestigieuze Criterion Collection. Ook de opkomst van distributeurs gericht op onafhankelijke Afrikaanse producties (zoals Sudu Connexion) en de groeiende mogelijkheden voor coproducties met andere landen geven de filmindustrie een impuls.

Het publiek is er in ieder geval klaar voor – kijk elke avond maar bij bioscoop Alem in Addis Abeba, waar nieuwe Ethiopische producties altijd goed zijn voor lange rijen filmfans. Eerder dit jaar opende ik samen met collega Beza Hailu Lemma het filmhuis Videobet, de eerste bioscoop in Ethiopië voor repertoire-vertoningen – op dit moment draaien we een retrospectief rond de Iraanse filmmaker Abbas Kiarostami.

Cinema heeft de kracht om nieuwe werelden voor mensen te openen. De nieuwe generatie Ethiopische filmmakers heeft weliswaar weinig steun, maar wel een schone lei, met alle ruimte om een volstrekt eigen filmtaal te ontwikkelen. 


Bandamlak Y. Jemberie, geboren en getogen in Addis Ababa, is freelance filmcriticus en programmeur voor klassieker-bioscoop Videobet. Hij nam in 2025 deel aan de Locarno Critics Academy en publiceerde in onder meer Variety en Swiss Info.

Vertaling: Joost Broeren-Huitenga