DRACULA 2000
Mist- en promotiemachine op volle kracht
De vernieuwde Prins der duisternis zit er warmpjes bij
Elk millennium krijgt de Dracula die het verdient, kunnen we concluderen uit Dracula 2000. De update van Bram Stokers klassieke thriller faalt door de gebrekkige regie en de weinig subtiele ‘product placement’.
Waar kan het toch goed voor zijn? Die vraag roept Dracula 2000 van Patrick Lussier alleen al op door de titel. Zitten we anno 2001 werkelijk te springen om de zoveelste variatie op het inmiddels behoorlijk uitgemolken thema? Door onvergetelijke meesterwerken als Nosferatu (Friedrich Murnau, 1922), Dracula (Tod Browning, 1931) en The horror of Dracula (Terence Fisher, 1958) is de lat bovendien bijzonder hoog komen te liggen voor iedereen die zich aan het gegeven waagt.
Niet in de laatste plaats geldt dat voor de acteur die de centrale rol op zich neemt. Sinds Max Schreck, Bela Lugosi en Christopher Lee strenge standaarden stelden voor de vertolking van de Prins der duisternis, staat of valt elke nieuwe Draculafilm met de prestaties van de hoofdrolspeler. Hij moet de juiste combinatie weten te vinden van charisma, verdorvenheid, androgynie, viriliteit en ook nog eens een vleugje tragiek. Alleen dan snapt de toeschouwer waarom het ene personage graag haar hals beschikbaar stelt, terwijl het andere klaar staat met crucifix en houten paal. Een zware taak die bepaald niet besteed is aan Gerard Butler, de ondode graaf uit Dracula 2000. Bloedeloos en vlak sleept hij zich van scène naar scène, met de ongeïnspireerde uitstraling van een computeranimatie.
Antistof
De juiste sfeer had het vehikel kunnen redden van de ondergang. Maar Lussier is geen Murnau, geen Browning, geen Fisher. Hij maakt zich er van af door op gezette tijden de mistmachine aan te zetten, wat schaduwen in trappenhuizen te filmen en leentjebuur te spelen bij Francis Ford Coppola’s mooi-kitscherige bewerking. Nog meer dan het spuien van misselijke oneliners blijkt de niet aflatende reclame voor Virgin de perfecte antistof tegen het Gotische gevoel. Blijkbaar gaan we in 2001 naar Dracula om te zien hoe rijk gesorteerd de Virgin megastore is, en hoe vriendelijk je er geholpen wordt.
Op spannende, laat staan griezelige momenten hoeft de toeschouwer in elk geval niet te rekenen. Het scenario geeft herhaaldelijk een interessante draai aan het origineel, maar de high-tech graftombe, de uitdieping van het Van Helsing-karakter (Christopher Plummer) en de verrassende evangelische climax verdoezelen niet dat de enge scènes weinig meer zijn dan wat verstoppertje spelen: ligt het monster nu in het bed of onder het bed, staat het achter het gordijn of achter de deur? De buitenproportionele symfonische begeleiding mag lekker hard inzetten als de duvel uit de doos komt en het bloed voor de zoveelste keer op de muur kleddert, zodat het publiek minstens een seconde lang de illusie heeft naar een echte horrorfilm te kijken.
Toch is Lussier geen groentje op gruwelgebied. Als editor mocht hij ondermeer de Scream-trilogie, Mimic, Halloween H20 en Nightmare on Elmstreet 7 in elkaar knutselen. Regisseren blijkt dus een vak apart, en hopelijk sluist executive producer Wes Craven zijn protégé weer snel terug naar de montagekamer. Laat de jongen maar wat oefenen met Murnau’s klassieker uit 1923, een tijd waarin vampieren nog doolden door de krochten van hun Transsylvaans kasteel en ze geen contracten hoefden te tekenen met zoiets aards als de muziekindustrie.
Kevin Toma