TOTÒ CHE VISSE DUE VOLTE

Franco Maresco: Donder en bliksem boven Sicilië

  • Datum 09-02-2011
  • Auteur
  • Gerelateerde Films TOTÒ CHE VISSE DUE VOLTE
  • Regie
    Daniele Ciprì, Franco Maresco
    Te zien vanaf
    01-01-1998
    Land
    Italië
  • Deel dit artikel

Daniele Ciprì en Franco Maresco genieten nu nog na van de commotie die hun tweede speelfilm, Totò che visse due volte (Totò die twee keer leefde), vorig jaar in hun thuisland veroorzaakte. Totò werd door de Italiaanse censuurcommissie als ‘immoreel’ bestempeld en in de ban gedaan. Toen vervolgens de liberale partijen op hun achterste poten gingen staan, geschiedde er volgens Maresco een wonder: de uit 1962 stammende Italiaanse filmcensuurwet werd afgeschaft. Maresco: ‘Onze films zijn pijnlijke reflecties op het mensdom aan het eind van de twintigste eeuw.’

Begin dit jaar was Sicilië in het nieuws naar aanleiding van grootschalige oplichtingspraktijken onder de locale herders. Om zo veel mogelijk Europese subsidies te kunnen opstrijken, gaven ze veel meer schapen op — in totaal bijna een half miljoen — dan ze werkelijk bezaten. Een gelijksoortige fraude was twee jaar terug ook al voorgekomen, alleen ging het toen om koeien. Controleurs ontdekten daarbij zelfs een ‘papieren’ kudde van vijftienhonderd koeien die op stal stonden in een luxe-appartement te Rome.
Creatieve jongens, die Sicilianen. Franco Maresco ontkent niet dat een Siciliaan het talent heeft om met zijn fantasie op de loop te gaan. Logisch, want hij is er zelf één, geboren en getogen in Palermo. Maresco is in Rotterdam op uitnodiging van het filmfestival. Hij excuseert voor de afwezigheid van Daniele Ciprì, die in Italië is gebleven om aan een theaterstuk te werken. Hoewel hij vindt dat er niet te veel de nadruk op moet worden gelegd, wil Maresco nog wel in het kort vertellen hoe de polemieken naar aanleiding van Totò ontstonden. "De film ging vorig jaar in première tijdens het Filmfestival Berlijn. Er werd goed op gereageerd, zowel door de pers als door het publiek. Maar toen we terugkwamen in Italië bleek een journalist van Avvenire, een katholieke krant, een recensie geschreven te hebben waarin we werden beschuldigd van pornografie en godslastering. Later hoorden we overigens dat hij de film niet eens gezien heeft. Het veroorzaakte een kettingreactie waarbij de Katholieke kerk en de conservatieve politieke partijen Forza Italia en L’allianze Nazionale frontaal in de aanval gingen. Het einde van het liedje is dat de wet op de filmcensuur, stammend uit een dubieus tijdvak in de Italiaanse geschiedenis, is afgeschaft. De klok leek dus bijna te worden teruggedraaid. Maar goed, Totò is gewoon in roulatie gegaan, zij het met het predikaat ‘ongeschikt voor minderjarigen’."

Maanlandschap
Zelf hechten de regisseurs niet zo’n waarde aan de stortvloed aan belangstelling na de commotie rondom Totò feit is wel dat Ciprì en Maresco sindsdien te boek staan als Italië’s meest gedurfde, geëngageerde én gehate filmmakers. De twee werden vrienden in de jaren tachtig. Ciprì kwam films huren in de zaak waar Maresco achter de toonbank stond. Al gauw bleek dat ze dezelfde filmsmaak hadden, variërend van Pasolini tot John Ford. Ze besloten om samen filmpjes te gaan maken, waarbij het experiment voorop stond. Maresco: "Van meet af aan hebben we het landschap rondom Palermo gebruikt als decor. Niet vanwege de ruige schoonheid, maar juist om een soort maanlandschap te creëren. Daarom filmen we ook in zwart-wit, om dat effect te verscherpen."
Behalve zwart-wit is zwartgalligheid eveneens een vast element in hun werk. Niet voor niets heette het programma dat ze eind jaren tachtig voor de locale Siciliaanse tv en later voor staatszender RAI3 maakten ‘TV Cinico’ (Cynische tv). "In de beginjaren hadden we een redelijk grote schare fans, mede dankzij het feit dat veel kijkers ons werk zagen als slapstick. Het klopt inderdaad dat onze verhalen en personages absurd zijn, en we zijn ook niet vies van ‘gags’. Maar we snijden ondertussen wel thema’s aan die ons serieus bezighouden. Ons werk is sarcastisch noch satirisch. De films vormen een pijnlijke reflectie op het mensdom aan het eind van de twintigste eeuw. En die is niet erg optimistisch, nee. Zie het maar als try-outs voor de Apocalyps. Na de holocaust en de atoombom hebben we definitief onze onschuld verloren. Onze personages zijn afzichtelijke wezens, mannen die graven leegroven en copuleren met ezels. Ze hebben geen greintje waardigheid. Je mag ze niet eens beestachtig noemen, want dat zou beledigend zijn voor het dierenrijk."

Maffiose Lazarus
De titel ‘Totò che visse due volte’ is enerzijds een ode aan Hitchcocks Vertigo, die in Italië La donna che visse due volte (De vrouw die twee keer leefde) heet. Daarnaast gaat er een woordspeling in schuil; Totò is namelijk een afkorting voor ‘Salvatore’, oftewel: Christus, de redder. In de derde, religieus getinte episode van de film spelen twee Totò’s de hoofdrol: de één is een oude vermoeide Christus-figuur die niet meer in staat is wonderen te verrichten en wordt uitgelachen door zijn eigen apostelen. Hij is de dubbelganger van Don Totò, een oude, arrogante maffioso, en waart rond temidden van dwergen en gevallen engelen in een desolate woestenij. Hij wordt op een (voor Palermo typerende) wijze gestraft voor zijn laatste wonder, de opwekking uit de dood van een maffiose Lazarus.
In de hele film — drie episodes — is geen enkele vrouw te bekennen. Zelfs de hoer die het dorp aandoet en de oude vrouwtjes op de piazza worden gespeeld door mannen. "Op Sicilië worden vrouwen sinds mensenheugenis verafgood", verklaart Maresco. "Door de vrouwen weg te laten, komt het beeld van de smachtende mannen nog schrijnender over. In die zin raakt het het werkelijke Siciliaanse leven. Maar we wilden er ook mee aangeven dat het de mannen zijn die er een puinhoop van maken. In de hel die wij tonen horen geen vrouwen en kinderen. Daarnaast hebben we ons laten inspireren door de films van Billy Wilder en John Ford, waarin voor mannen vaak een burleske hoofdrol is weggelegd."

Vuile werk
Andere inspiratiebronnen zijn de films van Pasolini, Buñuel en Bresson. Zo zitten er in Totò expliciete verwijzingen naar Pasolini’s La ricotta (die voor deze ‘godslasterende’ film ter verantwoording werd geroepen door de rechter) en Bressons Le diable probablement, waarin een religieuze jongen zelfmoord pleegt nadat hij zijn geloof in de medemens heeft verloren. Maresco: "In die film is het fascinerend om te zien hoe een diep religieus iemand uiteindelijk kiest — in metaforische zin — voor het kwaad. Bresson werd destijds een doemdenker genoemd, maar dat vind ik overdreven. Het is begrijpelijk dat moreel pessimisme weerstand oproept, maar iemand moet het vuile werk doen, bij wijze van spreken. Zoals Pasolini met Saló heeft gedaan. De gewelddadige manier waarop Pasolini aan zijn einde is gekomen, geeft aan dat de realiteit veel gruwelijker is dan Saló verbeeldt."
Maar is het toch niet een veeg teken dat er, zoals tijdens het Filmfestival Rotterdam, veel toeschouwers weglopen bij Totò? Een film moet toch intrigeren, en niet irriteren of afschrikken? Maresco: "Zonder arrogant te willen zijn: we houden geen rekening met wat het publiek ervan vindt. Sommigen vinden ons werk te melig, anderen te cynisch. Ik kan alleen maar hopen dat het publiek beseft dat we, op een provocerende manier weliswaar, vragen proberen te stellen. Dat is het verschil tussen ons en een cynicus: een cynicus pretendeert al bij voorbaat het antwoord te weten. Terwijl Ciprì en ik misschien wel eerst een gewelddadige dood zouden moeten sterven om onze vragen kracht bij te zetten."

Renson van Tilborg


Totò che visse due volte
Niet voor mannen en katholieken

Er worden ezeltjes geneukt, een heiligenbeeld, en kippen. Een gevallen engel wordt het slachtoffer van een heuse ‘gang banging’ door Siciliaanse sumo-worstelaars op de post-apocalyptische puinhopen van Palermo en een onwillige messias krabt nog maar eens in zijn kruis. De gebochelden en verminkten, de zwakzinnige grijsaards en de hitsige maffiosi, de zwetende, rochelende, kotsende, ejaculerende en ruftende idoten uit het oudemannetjeshuis from hell die Totò che visse due volte bevolken, leveren een onsmakelijke freakshow van de eerste orde op. Vrouwen zijn in deze naargeestige reflectie op de stand van zaken in het avondland al heel lang van de aardbol verdwenen. Het duurt even voordat je je door die kinderlijke overdaad aan godslastering en geilheid hebt heengewerkt. En het gevaar is groot dat je daarna blijft steken in afgrijzen of verveling. Ook de anekdotiek van de tweede speelfilm van de Siciliaanse filmmakers Daniele Ciprì en Franco Maresco biedt weinig houvast.
De film bestaat uit drie delen waarin we achtereenvolgens kennismaken met de dwangmatige masturbeerder Paletta, die een votiefkapelletje leegrooft om een bezoekje te kunnen brengen aan een rondreizende prostituee, getuige zijn van de homo-idylle tussen de hoogbejaarde Fefè en de operetteske Tremmotori, een musical-romance die vooral blijkt ingegeven door de hebzucht van de eerste. En tot slot worden we vergast op een geperverteerde herverfilming van Pier Paolo Pasolini’s Il vangelo secondo Matteo, van wie Ciprì en Maresco natuurlijk hun voorliefde voor excrementen en gedegenereerde seks hebben geërfd.
Mannen en katholieken zullen zich het meeste laten choqueren door Totò — zowel de naam van de heiland (van het Siciliaanse ‘Salvatore’) uit het derde deel van de film als van diens stokoude godfather-achtige alter-ego. Maar misschien ontdekken ze ook de wrange humor, de zwarte echo van Felliniaanse burlesken die hen een spiegel voorhouden. Het probleem van Totò is echter dat de film door z’n plechtige esthetiek de morele vragen ontwijkt die hij oproept. Want Ciprì en Maresco willen niet beleren of stichten, ze willen geen antwoord geven op de vraag of ze de wereld laten zien of een nachtmerrie, een duistere werkelijkheid of een ziekelijk bedenksel (waar hebben ze bijvoorbeeld al die schele, gebochelde, eenogige acteurs vandaan). Maar wat ze ook laten zien, ze laten het mooi zien, en fascinerend. Het is prettig gluren naar die vieze mannetjes en misschien herkennen we er wel een of twee. Maar het blijft mij uiteindelijk allemaal te marginaal en vrijblijvend. Filmmakers die mij met hun beelden zo kunnen aanspreken, moeten dat met de ideeënwereld die die beelden oproept ook kunnen. Pas dan weet ik waarom ik verveeld raak of geërgerd, of waarom ik me uiteindelijk toch laat meeslepen door die verborgen geschiedenis van het Christendom, die van de vernederden en vertrapten waar Ciprì en Maresco naar verwijzen.
‘Mijn God, waarom heeft U mij verlaten’, zingt de Christus-figuur uit de Matthäus Passion die de film muzikaal ondersteunt. Dat vragen, nee roepen, smeken ook Ciprì en Maresco in deze film, die een grote bede is om na getuige te zijn geweest van de puinzooi die de mens van de wereld heeft gemaakt weer te mogen worden opgenomen in het paradijs.

Dana Linssen