Spider-Man

Spinnenverdriet

Tobey Maguire als Spider-man

Spider-Man zit boordevol heerlijke wetenschappelijke nonsens, maar bovenal leer je de verliefde tiener onder het supersonische spinnenpak kennen.

Het meest hilarische moment in Spider-Man breekt aan als de spinnenman voor het eerst in beeld komt. Peter Parker (Tobey Maguire, formidabel als altijd) besluit om een paar centen te gaan verdienen met zijn plotseling gegroeide biceps – bij een superheld moet de schoorsteen tenslotte ook roken. Hij meldt zich aan voor een dubieuze worstelwedstrijd waar een figuur met de klinkende naam Bone Saw van de ring een kerkhof heeft gemaakt.

We verwachten dat er een atleet in een supersonisch spinnenpak met webdraden als stiksels de ring invliegt, maar Peter komt aangesjokt in een eigengemaakte outfit: een te groot rood T-shirt met een knullig getekende achtpotige erop.

Hier is de kern van de film mee samengevat: de tiener Peter Parker, prototype nerd met bril, wordt een man dankzij de genetisch gemanipuleerde spin die hem bijt, maar onder zijn pak blijft zich een gewone jongen schuilhouden. De superheld met spinnenverdriet is ook maar een mens. Ook de regieaanpak van Sam Raimi is aan die scène af te lezen: de duels verlopen, zoals het een actiefilm van dit formaat betaamd, spectaculair, maar omdat je de jongen achter het masker leert kennen, blijft het niet bij loos gebeuk.

Begeerd
Gek genoeg leer je Peter een beetje te goed kennen. Hij is verliefd op een klasgenote (Kirsten Dunst), en dat zullen we weten ook. Dunst, die in The Virgin Suicides een subtielere rol speelde als mysterieuze schone, heeft niet veel meer te doen dan mooi te wezen en begeerd te worden. Zij raakt op haar beurt opgewonden van Spider-Mans kunstjes, maar ze gaat een relatie aan met zijn beste vriend, wiens vader Spider-Mans aartsvijand Green Goblin is. Scenarioschrijver David Koepp raakt aan het eind zelf verstrikt in dit relationele web, zodat de ‘menselijke aspecten’ van het verhaal op den duur op de zenuwen gaan werken. Spider-Mans amoureuze wensen hebben een te hoog tienerdroom-gehalte, maar die overdosis aan hormonen kan hij gelukkig kwijt in wervelende vlieg- en springscènes over de daken van een licht New-York (geen duister Gotham zoals bij Batman).

De ietwat vermoeiende afwikkeling is een minpuntje, maar de rest van de film maakt zijn recordbrekende status waar. Meeslepend is de aanloop van de film waarin alle kaarten op tafel worden gelegd en fijn veel wetenschappelijke nonsens wordt verkondigd. Vooral de scène waarin Green Goblin (een sardonische Willem Dafoe) het licht ziet, is een geweldig staaltje ‘krankzinnige wetenschapper in barensnood’. Sam Raimi’s wegen zijn op die momenten heerlijk doorgrondelijk.