Boeken: Wilbert Plijnaar, Rotterdammer in Hollywood

Kolder, show en slapstick

The Zoo © Copyright Wilbert Plijnaar / ComicHouse.nl

Een mooi eerbetoon zet een terechte spotlight op het werk van de Nederlandse stripmaker en animator Wilbert Plijnaar, ideeënman achter Hollywood-films als Ice Age en The Princess and the Frog.

‘Hoera, er is een boek over Wilbert Plijnaar!’, eindigt het voorwoord van Wilbert Plijnaar, Rotterdammer in Hollywood, geschreven door samensteller Peter de Wit zelf. Het tekent de opgewekte toon van dit fraaie, in eigen beheer uitgegeven boek over zijn collega-striptekenaar, illustrator en animator, een van de succesvolste Nederlanders in Hollywood. Het is triest dat geen uitgeverij het project omarmde, maar des te mooier dat De Wit – bekend van zijn Sigmund-strip in de Volkskrant – het dan maar zelf heeft gedaan. Met, zoals je van een stripmaker mag verwachten, een ruimhartig gebruik van beeld, van Plijnaars jeugdtekeningen tot levendig geschetste storyboards. Dat de voornaam ‘Wilbert’ op de kaft vetgedrukt is, is een subtiele hint: dit boek had gewoon ‘Wilbert’ kunnen heten. Onze Wilbert.

En toch durfde geen uitgever het aan. Dat heeft er waarschijnlijk mee te maken, dat iemand als Wilbert Plijnaar (1954) vooral op de achtergrond opereert. Hij is meestal de scenarist, grappenmaker en ideeënman, zelden de regisseur of uiteindelijke tekenaar. Stripvoorbeelden van dat laatste zijn er wel, en worden in dit boek voor het eerst verzameld (al ontbreekt helaas een index). Een hoogtepunt is de strip Koen Kalkoen (1980-84), die in volle vaart Plijnaars Looney Tunes-achtige expressiviteit en humor demonstreert. ‘In elke lijn proef je zijn voorliefde voor kolder en hang naar show en slapstick’, zoals De Wit schrijft. Zo ook in de reeds indrukwekkend rubberen animatiefilmpjes die hij nog in Nederland regisseerde, waaronder zijn allereerste, No Showbo (1991, met Hans Richter; een promoclip tegen uitsloverij), en Starmovies Tarzan (1993, met Hans Buying; reclame voor het Duitse blad TV Movie) – al zijn sommige cartoonclichés, zoals de kannibalenpot, inmiddels achterhaald.

Schets voor Ice Age. Copyright Wilbert Plijnaar / ComicHouse.nl (klik voor grotere versie)

Ideeën tegen de muur
Het beeld van Plijnaar dat oprijst uit dit koffietafelboek vol getuigenissen is van iemand met een onstuitbare stroom ideeën en grappen, die te perfectionistisch is om daaruit zelf een groot oeuvre op te bouwen – “Een logisch gevolg hiervan was om ideeën aan te dragen die door anderen werden uitgewerkt,” vertelt hij in Rotterdammer in Hollywood, “zodat de verantwoordelijkheid voor het eindproduct niet op mijn schouders lag. Anders kwam het nooit af.” Maar ook bij anderen kan hij feilloos de zwakten in een verhaal aanwijzen én hoe die kunnen worden verbeterd. “In mijn ogen zit hier het verschil tussen de amateur en de professional: de amateur duldt geen kritiek op zijn ‘briljante’ idee, de professional pakt zijn idee op en wurgt het, gooit het tegen de muur en steekt het in brand om te kijken of er misschien zwakke plekken in zitten”, zei Plijnaar tegen het Rotterdamse blad Gers!. En dat gaat dus, zelfs naar Nederlandse maatstaven, niet per se subtiel.

Dat vraagt natuurlijk om een cultuurbotsing in de Verenigde Staten. Die kwam er dan ook, vertelt Plijnaar in het boek: “[I]n het begin moest ik erg wennen aan een voor mij vreemde manier van werken. Zelfs evident slechte ideeën konden rekenen op een enthousiast onthaal. Applaus zelfs. Daarna hoorde je er nooit meer wat van. De term daarvoor was ‘gush and flush’. Speciaal ontworpen om confrontaties te vermijden en tere zieltjes te beschermen. Voor mij is dat alleen maar tijdverlies.” Hij liep er meermalen tegenaan dat zijn directheid als ‘negatief’ werd gezien – maar toch wilden ze hem telkens weer hebben. Sterker nog, juist zijn ongeremde kritiek lijkt hem zijn carrière opgeleverd te hebben. Hij kwam bij Ice Age (Chris Wedge, 2002) om een weekje grappen te pitchen, maar toen hij op een paar zwakke plekken in het verhaal wees, mocht hij acht maanden blijven. En gelukkig maar, anders hadden we zijn gevierde slapstickscènes voor de eikelzuchtige eekhoorn Scrat gemist.

Vijf maanden Goofy
De dodo-scène in diezelfde Ice Age noemt Plijnaar tegen RTL Boulevard een van zijn favoriete bijdragen: “Die hebben we ongeveer in een weekend in elkaar gedraaid, met z’n tweeën – Moroni Taylor en ik – en dat was fantastisch leuk om te doen. Bijna compleet zoals we ’m gemaakt hebben, zit-ie in de film.” Ook over zijn bijdrage aan de live-action/animatie-hybride Osmosis Jones (Bobby en Peter Farrelly, 2001) was hij tevreden, werkend onder zijn landgenoot, animatieregisseur Piet Kroon (die hij al langer kende: wie Plijnaars Varilux-reclame uit 1994, coregie Hans Buying, op het goede moment pauzeert, leest de krantenkop ‘Kroon en Plijnaar zijn het eens over snellere rentree’). Over zijn deelname aan The Princess and the Frog (Ron Clements en John Musker, 2009), de laatste handgetekende Disney, zegt Plijnaar in het boek: “Een jeugddroom werd werkelijkheid.” Zijn personage was het vuurvliegje Raymond, wat hem voor de afwisseling ook eens een treurige scène opleverde: “Ray’s funeral bracht mensen aan het huilen, heerlijk!” Ook over How to Hook Up Your Home Theater (Kevin Deters en Stevie Wermers, 2007), de eerste korte bioscoop-Goofy in 41 jaar, was Plijnaar zeer tevreden: “Vijf maanden compleet in mijn element in een story room met twee zwijgende regisseurs die later alle credit wilden opeisen. Kreeg uiteindelijk toch een schrijf-credit. Tachtig procent van de boards zijn van mijn hand.”

Die schrijf-credit spande er dus om. Net zoals Plijnaar gedurende kortere perioden aan films heeft gewerkt zonder op de aftiteling te belanden – het boek noemt onder meer Shrek 2 (Andrew Adamson, Kelly Asbury en Conrad Vernon, 2004) en Shark Tale (Vicky Jenson, Bibo Bergeron en Rob Letterman, 2004). Terwijl bij sommige films waarvoor hij wél credits kreeg, nauwelijks iets van zijn ideeën is gebruikt – neem The Lorax (Chris Renaud, 2012), “Een vreselijke film die ik nooit meer hoop te zien.” En natuurlijk gaan films vaak überhaupt niet door, zoals het Warner Bros-project The Zoo (rond 1997), waarvan het boek nieuwsgierig makend materiaal laat zien, het Chinese project 15 SMART (2014), dat sneuvelde toen de beurs van Beijing onderuitging, of het onvoltooide Nederlandse plan voor een lange animatiefilm in de jaren tachtig, Beertje Sebastiaan. Zo ontstaat langzaam een beeld van het chaotische leven en werk van een lange-animatiefilmer, met name iemand die, zoals Plijnaar, vaak aan het begin van de pijplijn zit, op het moment dat ideeën worden verzameld en het verhaal nog alle kanten op kan – inclusief de prullenbak.

Schets voor The Zoo. Copyright Wilbert Plijnaar / ComicHouse.nl (Klik voor grotere versie)

Draagmoederschap
Plijnaar vertrok in 1995 naar de Verenigde Staten op voorspraak van landgenoot Daan Jippes, die hem was voorgegaan bij films als Beauty and the Beast (Gary Trousdale en Kirk Wise, 1991) en Aladdin (Ron Clements en John Musker, 1992), na een gesprekje van slechts tien minuten met Amerikaanse headhunters. Bij Warner Bros verwachtte hij een geoliede machine: “Die mensen maken al honderd jaar films, die weten vast wel wat ze doen, dacht ik naïef. Later ontdekte ik dat het er overal zo chaotisch aan toe ging.” Na drie flops werd de animatie-afdeling opgedoekt – tegen Gers! vertelde Plijnaar dat de grap destijds was: “Als je aids wil stoppen, moet je het door Warner Bros laten verspreiden.”

En zo chaotisch, van de hak op de tak, bleef zijn carrière. Bij zijn agent Comic House zijn geweldige voorbeelden te vinden van animated storyboards die hij maakte voor Despicable Me 2 (Chris Renaud en Pierre Coffin, 2013), die geen van allen in de film zijn beland. Daar moet je aan wennen, zei Plijnaar bij Tijd voor Max: “Ik dacht, ik moet mezelf als een draagmoeder gaan beschouwen. Dat mensen die geen kindje kunnen maken, willen dat ik een kindje voor ze maak. Ik ben daar heel goed in en ik maak het mooiste kindje wat ik maar kan maken. (…) [O]p een gegeven moment is dat af – bloed, zweet en tranen ingestoken – en dan geef ik het aan hen. En op dat moment, tijdens de pitch van ‘dit is het kindje’, moet ik de navelstreng doorknippen.”

Rücksichtslos – zo weet Plijnaar nog altijd niet wat er geworden is van zijn schetsen voor The Secret Life of Pets (Chris Renaud en Yarrow Cheney, 2016), omdat hij de film gewoon nooit heeft gezien. Het maken van de tekeningen was plezier genoeg. Toch had hij er in 2018, na The Grinch (Yarrow Cheney en Scott Mosier), genoeg van, zegt hij in het boek, toen hij besefte “dat de laatste vier films waaraan ik werkte een sequel, prequel, spin-off en remake waren”. Hij zette er een punt achter en richtte zijn blik opnieuw op Nederland.

Van Agent 327 naar Agent 327
En daarmee maakt Plijnaar ook zijn eigen verhaal netjes rond. Zo schreef hij vorig jaar samen met Jan van Die weer de eerste nieuwe verhalen van Sjors en Sjimmie, hun successtrip met tekenaar Robert van der Kroft, sinds ze in 1988 waren gestopt (een rechtenruzie met uitgever Sanoma belette eerdere herenigingen). Eveneens in 2019 presenteerde hij zijn bijdrage aan R’Jam, een serie stripportretten van het Rotterdamse jazzverleden rond de Oude Binnenweg, waarvoor hij Rita Reys vereeuwigde, nota bene zijn tante. In die muurschildering verwerkte hij ook de naam van zijn vaders vroegere nachtclub, de Eden Club. Omdat acteurs die daar hun afzakkertje kwamen halen vrijkaartjes achterlieten, zag Plijnaar al op jonge leeftijd theater van Shakespeare tot Ionesco en van Molière tot Toon Hermans. Voorwaar een mooie basis voor een verhalenslijper, die als Rotterdammer naar Hollywood vertrok, om als Hollywood-coryfee terug te keren naar Rotterdam.

En de mooiste verhaalcirkel: momenteel schrijft Plijnaar mee aan een geplande lange animatiefilm over Martin Lodewijks stripfiguur Agent 327, een Hollandse, kluchtige variant op James Bond. En laat het nou net die stripreeks zijn, waarvan Plijnaar als tiener een originele plaat in de etalage van de Rotterdamse boekhandel Donner zag staan, die hem in één keer veranderde van een knullige krabbelaar in een professionele tekenaar. Avondenlang zat Plijnaar, met een lineaal, de tekening door de etalageruit te bestuderen. In het boek is een stripje te zien dat hij zes weken ervoor nog tekende – kinderlijk gekras. Er staat ook een strip die hij een week erná tekende: het verschil is ongelooflijk. “Mijn eerste strippagina die eruitzag als een echte”, aldus Plijnaar. Van dat moment kun je een rechte (of beter: een vloeiende) lijn trekken naar de Donald Duck (waarin hij begin jaren zeventig begon te publiceren, eveneens op suggestie van Daan Jippes) en Sjors en Sjimmie, via Ice Age en Goofy en The Princess and the Frog, weer terug naar Sjors en Sjimmie en Agent 327. De cirkel is rond. The End.


Wilbert Plijnaar, Rotterdammer in Hollywood, Peter de Wit | 2019, Placebo Pers (eigen beheer), Amsterdam | 240 pagina’s | €45 | Het boek is op het moment van schrijven uitverkocht. Bij voldoende belangstelling wordt een herdruk overwogen; zie sigmund.nl.