The Master

Verslavende mix van onrust, woede en drift

Net als Martin Scorsese schrijft Paul Thomas Anderson aan een Amerikaanse mythologie van gevallen helden. In The Master is dat een portret van een verweesde generatie, gedrild in de Tweede Wereldoorlog, teruggebracht tot de symbiotische machtsstrijd tussen meester en leerling.

Hij drinkt. Dat is het eerste wat we van hem zien. Hij is gestrand op een eiland in de Stille Oceaan, in de nadagen van de Tweede Wereldoorlog. En terwijl de rest van de manschappen zich vermaakt met de golven, spelletjes rugby of het boetseren van enorme aangespoelde sirenes van nat zand, hakt hij een kokosnoot open en mixt het verse sap met een blikje van het een of ander.

Hij mixt alles met alles. Whisky met stookolie met aspirientjes. Hij mixt onrust met woede met drift. En het is die dodelijke combinatie waardoor Lancaster Dodd, oftewel The Master (Philip Seymour Hoffman), zo door hem aangetrokken wordt, als hij na de oorlog als partycrashende verstekeling verzeild raakt op het schip waarmee deze amateur-goeroe van Los Angeles via het Panamakanaal naar New York vaart, nadat zijn re-integratie in de burgermaatschappij al mislukt is. Daar raakt Dodd gegrepen door dat brok ongekanaliseerde energie, trauma en charme dat Freddie Quill is – “Je bent mijn protegee, mijn proefkonijn”, zegt hij zelf. Maar hij wordt ook verslaafd aan Quills vreemde brouwsels, alsof hij behekst is.

En Quill laaft zich aan de theorieën-van-alles-over-alles van ‘The Master’. Of alleen maar aan zijn vaderlijk sturende hand. Het is een klassieke ontmoeting tussen meester en leerling, tussen rede en emotie, maar ook tussen een meester en een slaaf die weet dat hij met zijn nu eens onderdanige dan weer onberekenbare gedrag de rollen voortdurend omdraait. Quill is even afhankelijk van Dodd als andersom. En dat realiseren ze zich. Ook dat besef is verslavend. Daarom blijven ze bij elkaar terugkomen.

Clash tussen krachten
The Master is cinema teruggebracht tot zijn meest naakte dramatische essentie: een machtsstrijd tussen protagonist en antagonist, tussen de held van een verhaal, en zijn tegenspeler/strever. Of misschien is het beter om te zeggen dat The Master een clash tussen oerkrachten is. Tussen twee personages die vanaf hun eerste ontmoeting tot elkaar worden aangetrokken, nog voordat en zonder dat ze zelf weten waarom. Als in een destructieve liefdesgeschiedenis. Ze zijn bijna Dr. Jekyll en Mr. Hyde, behalve dat ze allebei Mr. Hyde zijn die zo graag Dr. Jekyll wil zijn. En dat ze dat zonder de ander niet kunnen worden.

In zijn zesde film laat Paul Thomas Anderson de mozaïekstructuur van zijn veelgeprezen ensemblefilms Boogie Nights (1997) en Magnolia (1999) ver achter zich. Net als in zijn Oscar-winnaar There Will Be Blood (2007) heeft hij de geschiedenis van hedendaags Los Angeles en de filmindustrie ingeruild voor grotere verhalen en eenzame, getroebleerde hoofdpersonen. Voor een deel is dat ook een afscheid van zijn eigen geschiedenis. Anderson is geboren en opgegroeid in ‘Studio City’, een wijk in de San Fernando Valley in Los Angeles, te midden van de mindere goden van de film- en televisie-industrie; zijn vader presenteerde een >e,?late night horrorshow.

Misschien zou je kunnen zeggen dat The Master een portret van de generatie van zijn vader is, gedrild in de Tweede Wereldoorlog, en verweesd weer teruggekeerd in de burgermaatschappij. Er was niemand meer om te zeggen wat ze moesten doen. En Freddie Quill is hun oerbeeld: getraind in overleven, maar niet in leven. Tot hij iemand ontmoet die duizend theorieën heeft over hoe je moet leven; een heel systeem dat Dodd heeft gebouwd, vol met geesten van eerdere levens en buitenaardse wezens. En hij maakt gebruik van al die nieuwe psychologische technieken die in de oorlog verzonnen zijn om de vijand ook moreel en mentaal te verslaan en de rijen gesloten te houden: charme, demagogie, hypnose, hersenspoeling en andere vormen van psychologische oorlogsvoering. En Freddie valt ervoor, met tegenzin en gretigheid. Net zoals niemand van ons kan beweren dat hij níet voor de overtuigingskracht van een charismatisch persoon zal vallen. Omdat het altijd fijn is om iemand tegen te komen die beweert dat hij het weet. Wat dat ‘het’ ook is. Dat is het enge eraan.

Scientology
The Master kwam in eerste instantie in het nieuws omdat het een film over Scientology-bedenker, sciencefictionschrijver en zelfhulppionier L. Ron Hubbard zou zijn. Andersons ‘Studio City’ en de heuvels van Hollywood zijn overspoeld door ‘showbizz-gelovigen’ die in ruil voor hun banktegoeden in de ban van de zelfverklaarde religie zijn geraakt. Duizenden pagina’s researchmateriaal las Anderson, om uiteindelijk het grotere verhaal achter de feiten te vinden en door te dringen tot de kern van moderne pseudoreligies en zingevingsdogma’s. Door beroemde leden als Tom Cruise (die, oh ironie, een vergelijkbare motivatiecoach speelt in Magnolia) spreekt Scientology als showbizz-religie waarschijnlijk het meeste tot de verbeelding van al die zelfhelpsektes.

De film is een schaduwbiografie van Hubbard op dezelfde manier waarop Zero Dark Thirty een feitachtige fictie is over de jacht op Osama bin Laden; een interessante parallel tussen beide Amerikaanse sleutelfilms die nu min of meer gelijktijdig de Nederlandse bioscopen bereiken. Ze prikkelen de nieuwsgierigheid omdat het verhalen over gesloten werelden zijn waar maar mondjesmaat iets uit naar buiten komt. Scientology en de CIA hebben hun eigen geloofssysteem, hun eigen hiërarchie, hun eigen zwijgcultuur en hun eigen veiligheidsdienst. Net zomin als we ooit helemaal zeker zullen weten waarom het tien jaar moest duren voordat Bin Laden gevonden werd, zullen we ooit weten wat de mysteries van Scientology zijn omdat ze als ‘handelsgeheimen’ beschermd zijn tegen nieuwsgierige ogen.

Complottheorieën
De geheimzinnige aantrekkingskracht van die gesloten werelden is in zekere zin ook het raadsel van het bestaan. The Master is een zoektocht naar de vraag of er een vraag is, een raadsel, een antwoord. Is er iets wat we niet weten? Bestaat er kennis waarvan we buitengesloten zijn? Dat is zeker een spannende vraag in een tijd waarin alles openbaar lijkt te zijn. Niet voor niets zijn complottheorieën juist nu zo populair, of ze nu over Scientology, de Illuminati, de CIA, Al-Qaeda of het Higgs-deeltje gaan.

Paul Thomas Anderson zoekt het antwoord op die vragen niet in antwoorden, niet in woorden, niet in het soort pseudologische lulkoek die Lancaster Dodd ter berde brengt (zijn zoon: “Hij verzint het waar je bij staat”). Maar The Master is wel echt een film die gedragen wordt door de acteurs en dialogen. Anderson zoekt het in een acteerduel tussen twee imposante acteurs. Joaquin Phoenix (Quill) en Philip Seymour Hoffman (Dodd) profiteren daarbij enorm van de radicale keuze die Anderson maakte om zijn film op 70mm te filmen (zie beneden). Het formaat dat we vooral kennen van epische landschapsfilms en strijdtonelen is nu ten volle benut om hun gezichten, gestes en bewegingen te bestuderen. Zo kunnen ze klein blijven in hun spel, ingehouden en gevaarlijk, en speelt elke porie, elke kloppende ader, elk tandenknarsen een rol. En is elke uitbarsting en extase een natuurramp. Psychologische kernreacties in elke filmkorrel.

De muziek van Radiohead-gitarist Jonny Greenwood (ook verantwoordelijk voor de soundtrack van There Will Be Blood) is even onheilspellend. In hypnotiserende, repetitieve frases onderstreept hij Quills dierlijke gejaagdheid en Dodds opgezwollen motoriek, omdat ook hij ieder moment uit elkaar kan knallen of imploderen.

The Master is een nieuw hoofdstuk in de Amerikaanse mythologie van gevallen helden, zoals ook Martin Scorsese hem film na film beschrijft. Een ontnuchterend ontwaken uit de Amerikaanse Droom. Een wake-up call ook, die zegt dat we ons lot niet helemaal in eigen hand hebben, en dat er raadsels zijn zonder oplossing, en dat het leven soms irrationeel is en wreed en gruwelijk, hoeveel kosmische krachten er ook worden aangeroepen om het tegendeel te bewijzen.


70mm: Scherp, scherper, scherpst

Fight Club

Het is een mooi Scrabblewoord: aktewisselingstekens. Er groeit een hele generatie bioscoopbezoekers op die niet meer weet wat dat zijn. Simpelweg omdat ze nooit meer te zien zijn. In Fight Club maakte Brad Pitt er nog wat grappen over, maar ze zijn inmiddels geschiedenis: de tekens die om de twintig minuten rechtsboven in beeld verschenen als een film op een ouderwetse manier – dus op celluloid door een filmprojector – werd vertoond. De tekens geven aan dat de operateur van akte moet wisselen en over dient schakelen – ‘de overname’ – op een tweede projector waar het vervolg van de film in een spoel opzit. Hoe naadlozer de overgang, hoe beter.

In de 70mm-kopie van The Master zitten die tekens (‘cigarette burns’) gelukkig weer, net als wat kabels aan het eind en begin van de aktes. De liefhebber weet: dit is film! En The Master op 70mm betekent bovendien dat het beeld extra scherp is. Dat komt door het grotere oppervlak van het negatief. Het is niet alleen twee keer zo breed is als 35mm-film maar ook hoger. In de praktijk maakt dit 70mm drie à vier keer scherper dan gewone film. Maar celluloid bestaat door de digitalisering van het bioscoopbedrijf eigenlijk al niet meer. Dus iedereen moet naar EYE, waar The Master in 70mm draait, om met eigen ogen te zien wat nooit meer zal zijn. (André Waardenburg)