Het wonder van Le Petit Prince

De wereldtaal van een prinsje

De klassieker Le petit prince van Antoine de Saint-Éxupéry, na de Bijbel het meest vertaalde boek ooit, blijkt op alle werelddelen een bron van troost. Marjoleine Boonstra filmde op vier plekken lezers en vertalers.

Er wordt nog wel eens laatdunkend gedaan over het kolossale, aanhoudende succes van Le petit prince (1943): van oorsprong een kinderboek, waarin een in de woestijn gestrande piloot een wonderlijk jongetje van een kleine planeet ver weg ontmoet. De taal is simpel, de illustraties van de hand van de auteur ook, maar simplistisch is het verhaal allerminst – wie er vatbaar voor is, wie zich gemarginaliseerd of geïsoleerd voelt, durft zich na het (her)lezen net als de prins te verbazen over de ogenschijnlijke logica van de volwassen wereld, en voelt zich getroost.

Marjoleine Boonstra volgt in haar nieuwe documentaire het boek naar vier uithoeken van de taal. Ze begint haar prachtige, in stemmige vignetten verdeelde film in de woestijn, ook de locatie van het boek, en filmt een Berbergezin met jonge kinderen dat zich ondanks aanhoudende droogte staande houdt in het eindeloze zand. Een vertaler die Le petit prince in de Berbertaal Tamazight heeft omgezet citeert eruit, en koppelt het op poëtische wijze aan zijn cultuur.

Van het zand gaat het naar de sneeuwvlakten en dennenbossen in Lapland, Noord-Scandinavië: een vrouw die in haar jeugd verplicht werd om haar moedertaal Sami op te geven ten gunste van het Fins, koestert Le petit prince met dezelfde vanzelfsprekendheid. Hetzelfde geldt voor een Tibetaanse leraar en zijn jonge leerlinge die als ballingen in jachtig Parijs wonen, en voor de drie ongeletterde dametjes uit El Salvador die een idealistisch vertaler van Le petit prince helpen om woord voor woord equivalenten te vinden in hun met uitsterven bedreigde taal Nawat. De roos bijvoorbeeld met wie de prins zo’n turbulente relatie heeft, bestond niet in El Salvador tot de Spaanse kolonisator haar importeerde; in de Nawat-­editie wordt het daarom ‘rode bloem’. Het geduld waarmee de vertaler de vrouwen woorden laat proeven en groepsgewijs laat improviseren is een van de vele ontroerende taferelen die Boonstra vastlegt.

Alle vier de vertalers doen denken aan bezorgde biologen die zich uitspreken over de teloorgang van diversiteit in flora en fauna; hoe meer talen, hoe rijker de wereldcultuur, en zo moet het blijven. Elk mens is anders, maar zijn moedertaal is wat hem verankert. Boonstra en haar vaste researcher Lies Janssen laten in hun dromerige, indrukwekkende film zien hoe Le Petit Prince voor zijn adepten als spiegel fungeert, met een eeuwige variëteit aan herkenningspunten.