WHEN THE ROAD BENDS/GYPSY CARAVAN
Turbotoeteraars en fiddelaars
when the road bends/gypsy caravan volgt tot vermoeiends toe tubazagende muzikanten en bontgejurkte kniedansers tijdens hun Amerikaanse tournee.
Toch een wonder, deze muziekdocumentaire over de tournee die een vijftal vermaarde zigeunerensembles in 2001 gezamenlijk ondernam door de Verenigde Staten. Hoe krijg je het voor elkaar om met zoveel mooie muziek en zoveel fascinerende personages zo’n saaie film te maken?
Regisseur Jasmine Dellal wil te veel. Ze spant zich in om alle betrokkenen aan bod te laten komen, reist met hen van India tot Spanje, zet haar oren open voor de tragische verhalen die ze te vertellen hebben, probeert het clichébeeld van de Roma te ontkrachten, duikt in de rompslomp die zo’n tour met zich meebrengt, toont hoe de verschillende groepen naar elkaar toegroeien en o ja, natuurlijk, Johnny Depp, pardon, de muziek moet ook nog ergens tussendoor worden gepropt.
De potpourri ontleent zijn titel aan een Romagezegde: ‘Je kunt niet recht blijven lopen wanneer de weg afbuigt’. Stel je maar in op heel wat kronkels zodra de weg van India afslaat naar een vollopende concertzaal in New York, alwaar de Gypsy Caravan-tour begint. Met kiekjes in de kleedkamers worden de bands voorgesteld, en dan is het natuurlijk allercharmantst dat Esma Redzepova, de Macedonische diva die in 1976 tot Koningin der Zigeuners werd gekroond, zelf haar jurk staat te strijken. Sterallures zul je evenmin aantreffen bij de turbotoeteraars van Fanfare Ciocarlia, de fiddelaars van Taraf de Haidouks (beide uit Roemenië) of de bontgejurkte kniedansers en musici van Maharaja (India). Allemaal mensen die muziek maken omdat ze niet anders kunnen en hun dorp of nichtje moeten onderhouden.
Supertijd
Vervolgens gaat de film het podium op. Of nee, dat doet het camerateam (waaronder veteraan Albert Maysles) eigenlijk nooit. De optredens worden consequent op afstand gefilmd wat ongetwijfeld de concentratie van de musici ten goede kwam, maar nietszeggende beelden opleverde. Misschien dat Dellal daarom nooit een nummer helemaal laat uitklinken. Doodvermoeid word je van al die snippertjes, terwijl net de muziek bruggen zou kunnen slaan tussen de Roma in de film en de gadjo’s in de bioscoop.
Dellal vertrouwt vooral op wat iedereen te vertellen heeft. Bühne wordt platteland, touringcar wordt paard met wagen, motel bouwval, muziek levensverhaal. En daar hebben we Johnny Depp, die de Taraf de Haidouks ontdekte in Tony Gatlifs latcho drom (1993) en hen zelf liet opdraven in the man who cried (2000). Wat had de beroemdste zigeuner van de Zeven Zeeën toch een supertijd met hen, samengepropt in één caravan en dan zingen en drinken tot in de vroege uurtjes. Niks klopt er van het nare stereotype dat door films altijd maar wordt herkauwd.
Tegelijkertijd is Dellals alternatief voor de schuinsmarcherende dief veel te knuffelig. Het zal allemaal wel, denk je bij de zoveelste ode aan de geestelijke en emotionele vrijheid die de musici met elkaar delen. Hoe lief dat de Indiase musici hengelen uit een museumvijver, hoe ontwapenend dat de Ciocarlia’s hun tuba’s kortzagen op het podium. En wat is het slaapverwekkend prachtig dat aan het eind van het tournee iedereen als één grote familie met elkaar aan het jammen slaat en dat de zaal eindelijk massaal uit de stoelen danst. Hoor je tenminste wel de muziek compleet.
Kevin Toma