Vox populi

Slimme domheid

Eddy Terstall dreigde de cinema vaarwel te zeggen voor een politieke carrière. Maar zijn nieuwe film Vox populi is verre van een politieke springplank. De film is, na het echte leven, de stiekeme ’tweede’ opener van het Nederlands Film Festival. "Twee keer politici in de zaal", aldus festivaldirecteur Doreen Boonekamp.

Eddy Terstalls Vox populi is het sluitstuk van zijn drieluik over de Nederlandse mores. Na Simon (2004, over de dood) en SEXtet (2007, over seks dus) neemt hij nu de politiek onder de loep. Het is misschien wel zijn laatste film: afgestudeerd politicoloog Terstall hintte in interviews naar een politieke carrière. De afgelopen jaren mengde de regisseur zich dan ook steeds openlijker in het maatschappelijk debat. De intentie was bovendien om Vox populi kort voor de verkiezingen van mei 2007 uit te brengen; het plan werd opgegeven toen de verkiezingen na de val van het kabinet Balkenende II werden vervroegd. Alles lijkt er dus op te wijzen dat hij het ‘stiekem pamflettisme’ van de eerdere films in heeft geruild voor een explicieter politiek statement.

Dat valt echter reuze mee. Of tegen natuurlijk, afhankelijk van waar men staat. Want eigenlijk komt geen van de politici in de film er al te best vanaf. Niet de leider van de ‘grote rode partij’ die met alle winden meewaait, niet de overambitieuze tweede vrouw van de RoodGroene coalitie, laat staan de Wilders-achtige Arno Smeets (Dirk Zeelenberg). En de uiteindelijke spil van de film, RoodGroen-leider Jos Fransen (een Hans van Mierlo-achtige Tom Jansen), lijkt überhaupt geen eigen mening te hebben; de crux van het verhaal is namelijk dat hij letterlijk met ‘de stem van het volk’ gaat spreken.

Ongezouten
Fransen mag dan de spil zijn, het hart van de film ligt bij zijn dochter Zoë (Tara Elders) en haar vriendje Sjef (Johnny de Mol). Het is hun relatie die Fransen in contact brengt met de volkse stem, in de vorm van Sjefs spraakwatervallende vader Nico (Ton Kas) – als hij ergens geen ongezouten mening over heeft, kan het nooit belangrijk zijn. En zij zijn het die, min of meer uit naam van de kijker, wat rationeel tegenwicht bieden. Zoë is de enige die haar vader aanspreekt op zijn reeks affaires met jongere (en in het geval van het huidige model, oliedomme) assistentes. En alleen Sjef gaat af en toe tegen zijn vader in, al blijft dat dan beperkt tot een "Nou nou, pa."

Dat had nog wel iets vaker, iets steviger mogen gebeuren. Met name de rol van moslims in de film – het grote politieke struikelpunt is uiteraard immigratie – is problematisch. De enige moslim met enige rol van betekenis is Sjefs collega Cassie (Hakim Traïdia), die zo verwesterd is dat hij op Nico’s barbecue volledig op zijn plek is. Verder zijn de moslimrollen beperkt tot de marges, waar de vooroordelen (baarden, djellaba’s en mannen die hun handen niet thuis kunnen houden) eerder worden bevestigd dan weerlegd. Net als in de ‘echte’ politiek worden ze dus buiten het debat gehouden waarin zij centraal staan. Dat past dan wel weer bij een film die weliswaar geen eigen politiek statement heeft, maar het hedendaagse Nederland wel zeer venijnig en zeer grappig een spiegel voorhoudt.