VIDEOCRAZY
Eindeloze loop van mediageilheid
De Zweedse regisseur Erik Gandini legt de ‘videocratie’ van zijn geboorteland Italië bloot in zijn uiteindelijk net te tandeloze documentaire videocracy.
Regisseur Erik Gandini zal de researcher die op de proppen kwam met het televisiefragment waarmee hij zijn documentaire videocracy opent een flinke bonus hebben gegeven, zo suggestief is het voor alles wat daarna zou komen. Het korrelige zwart-witfragment toont de allereerste Italiaanse commerciële uitzending: een belspelletje gecombineerd met een striptease. Kijkers bellen naar de studio om dommige quizvragen te beantwoorden; bij elk correct antwoord ontdoet een gemaskerde huisvrouw in de studio zich op suggestieve wijze van een kledingstuk.
Of misschien was Gandini zelf in aanraking gekomen met het programma; hij groeide tenslotte op in Italië, voor hij als achttienjarige naar Zweden verkaste. Hoe dan ook: voor hem is dit "het begin van de culturele revolutie" die zou leiden tot het hedendaagse Italië, waar macht gelijk staat aan media-aandacht, of vice versa. Gandini poogt de werking van die ‘videocratie’ bloot te leggen door een aantal deelnemers daaraan te tonen: de jonge monteur Ricky Canevali die hoopt beroemd te worden met zijn gecombineerde talenten voor zang en kung-fu; agent Lele Mora, de poppenspeler achter wat Gandini consequent "de televisie van de president" noemt; voormalig paparazzo Fabrizio Corona, die begon als Berlusconi-criticus maar door de mediamallemolen werd opgeslokt.
Mediageil
Gandini gebruikt een analogie met de set van de Italiaanse versie van Big Brother om duidelijk te maken waar hij zich op richt: de ruimte achter de spiegelruiten, waar de camera’s staan en de crew in stilte zijn werk doet. Met andere woorden: het gaat hem om het schemergebied tussen de televisierealiteit en de echte wereld die zich daar continu aan spiegelt, in een eindeloze, zichzelf versterkende loop van mediageilheid.
Gandini zit daarbij in de relatief zeldzame positie van de ingewijde buitenstaander. Hij vertrok vroeg genoeg om het systeem te kunnen beoordelen zonder er onderdeel van te moeten worden. Maar ook hij kent als geboren Italiaan het land goed genoeg om er ongekende toegang te krijgen, tot en met Lele Mora die vrolijk de Mussolini-filmpjes (inclusief hakenkruizen) op zijn mobiel laat zien.
Toch slaagt Gandini niet geheel in zijn opzet. Bewust of onbewust trapt hij in dezelfde vallen als "de televisie van de president". Shots van een groep meisjes die op een klein podium auditie doen voor een felbegeerd baantje als veline (dansmeisje) worden net te vaak in slomo herhaald om nog geloofwaardig te zijn als aanklacht tegen juist dit soort seksistisch effectbejag. En hoewel Corona wordt weggezet als een voor de camera’s gecreëerde nep-Scarface, wordt Gandini net zo goed voor zijn zelfpublicerende karretje gespannen. Maar het meest te beklagen is het feit dat de film ondanks de korte duur te warrig aanvoelt om de beloofde analyse echt hard te maken. Daarmee blijft Gandini steken in een weliswaar terechte, maar niet bijster nieuwe aanklacht tegen het jongensclubje dat Berlusconi van ‘zijn’ land heeft gemaakt.
Joost Broeren