Truman

Iedereen sterft zo goed hij kan

Truman

Innemende Spaanse film over vriendschap en afscheid, met een Nederlands tintje.

De twee vrienden heten Thomás en Julián. De naam in de titel verwijst naar een hond, de goeiige boxer van Julián. Het is makkelijker om over het dier te praten dan over de ziekte die de mannen na acht jaar weer bij elkaar brengt. Julián heeft kanker en heeft besloten zich niet meer te laten behandelen.

Thomás (Javier Cámara), vader van twee kinderen, is speciaal naar Madrid gekomen voor zijn zieke vriend. Julián (Ricardo Darín) is acteur, voortdurend platzak en flirt met alle vrouwen. Een bon vivant zolang het nog kan. Hij begroet Thomás hartelijk, trekt een fles open en waarschuwt: “Je komt toch niet om me op andere gedachten te brengen?”

Dat is precies de machteloze missie die Thomás zich heeft voorgenomen. Ook Juliáns assistente Paula (Dolores Fonzi) wil niet opgeven. En Julián doet wel alsof hij er klaar voor is, maar schopt bij de dierenarts een scène die het tegendeel bewijst. Hoe gaat dat met rouwverwerking bij honden, wil hij weten. “Bijvoorbeeld als zijn baasje overlijdt? Is het een goed idee hem een T-shirt met mijn geur te geven?” De smartelijk kijkende dierenarts, zijn longarts, zijn collega’s in het theater, zijn oude mentor: iedereen weet het. De kanker is uitgezaaid. “Ya ésta. Klaar. Ik ga dood, wat ik ook doe.”

Truman won veel prijzen in Spanje, waaronder de belangrijkste Goyas: die voor de twee hoofdrolspelers, voor het scenario, voor de regie en voor Beste Film. Thematisch of formeel valt de film nauwelijks op, maar hij raakt je recht in het hart.

In 2013 was hier Una pistola en cada mano te zien, ook van Cesc Gay. Van de acht met elkaar vervlochten verhalen over Spaanse mannenvriendschappen, midlifecrises en spijt is me vooral één moment bijgebleven: de scène waarin twee vrienden elkaar na tien jaar weer tegenkomen, precies op het moment dat een van hen in de lift staat te huilen. Een prachtig ongemakkelijk, maar ook herkenbaar moment. Het is Gays grote kracht: met alledaagse, moderne verhalen iets wezenlijks vertellen over kwetsbare, sterfelijke mannen. Efficiënt, een beetje saai gefilmd, geen grote dramatische conflicten, geen dijenkletsers van grappen; Truman is in zijn heldere opzet zelfs nog meer geslaagd als tragikomische blik op het leven.

Gay, collega-scenarist Tomàs Aragay en acteur Darín schiepen met Julián een interessante, trotse man die graag een beetje theater speelt. Zoals wanneer ze in een restaurant zitten te eten en Julián doorheeft waarom een collega-acteur, een paar tafels verderop, hem niet begroet (“Ze ruiken de dood.”). Om te zieken, begint hij een scène te trappen. Thomás’ veelzeggende blik en loyale reactie zijn een onbetaalbaar bewijs van hun vriendschap.

Zo slentert Truman gemoedelijk voort, net als de twee vrienden die moeiteloos hun vroegere affectie voor elkaar terugvinden: langs artsen, langs mogelijke adoptieouders voor de hond, langs het uitvaartcentrum voor een gesprek over de crematie (“Past al mijn as daar wel in?”) en langs de Oudemanhuispoort in Amsterdam, waar Juliáns zoon studeert. Je ziet ze zo staan in het Binnengasthuis of zitten in café l’Affiche. Schuif maar aan. Drink wat. Op het leven.