The Velvet Queen

Op zoek naar een dier dat niet gevonden wil worden

The Velvet Queen

Twee mannen trekken door Tibet om te zien wat anderen ontgaat: zeldzame, prachtige dieren. En dus wachten ze, ze kijken en kijken, en verzuchten af en toe iets poëtisch over de mensheid of de gehaaste Westerse wereld.

Als je niets ziet, dan kijk je niet goed. Dat zegt schrijver c.q. beroepsavonturier Sylvain Tesson halverwege The Velvet Queen (La panthère des neiges) – het is een van de richtlijnen waarnaar hij leeft.

In deze documentaire trekt hij wekenlang samen met natuurfotograaf Vincent Munier de natuur van Tibet door, op zoek naar zeldzame diersoorten: de blauwe beer, de wilde yak, de bharal, en vooral de fameuze velvet queen, oftewel het uiterst schuwe sneeuwluipaard.

Hoe vind je zo’n wild dier? Door goed te kijken, dus, naar elke kleine variatie in het landschap. Maar ook: door te wachten, weken achtereen. Een aanzienlijk gedeelte van The Velvet Queen bestaat uit beelden van hoe Munier (samen met zijn partner Marie Amiguet ook regisseur van de film) en Tesson de beste plek zoeken, daar in dat imposante en ijskoude Tibetaanse landschap. Heuvels, groeven, uitgestorven vlaktes. Ingepakt in dikke lagen thermokleding waden de Franse veertigers door de sneeuw, ze kruipen en liggen, stellen zich strategisch op, met hun ragfijne lens en verrekijker in de aanslag – wachtend op dieren waarvan ze geen idee hebben of die ooit zullen verschijnen.

De grootste charme van The Velvet Queen schuilt in dit noeste, bijna kinderlijke avonturisme. Verwacht van deze documentaire geen achtergrondinformatie over de centraal gestelde dieren, geen all round-beelden zoals in Attenborough-producties. The Velvet Queen is intiemer en kleiner van opzet, met soms fraaie shots van prachtige dieren, maar net zo veel kneuterige opnames; het draait hier om de handenarbeid die bij het dieren-spotten hoort. Deze twee mannen storten zich bezield en geduldig op hun missie, en doorstaan daarom alle ontberingen goedgehumeurd; het idee alleen al dat ze straks zo’n sneeuwluipaard in het echt kunnen zien, maakt alles bij voorbaat goed. En voor de documentaire werkt die soms trage aanpak op zich goed: de esthetische aantrekkingskracht van die magische dieren komt voorop te staan, juist omdat ze zo moeilijk te vinden zijn.

Het is alleen jammer dat Tesson de neiging heeft die magie in poëtische, wat kitscherige taal te duiden. “We hebben eigenlijk geen oog voor de wereld om ons heen”, verzucht hij. Ook omschrijft hij zijn bezigheid als een soort tegengif van het haastige, materialistische leven (“de poppenkast van de mensheid”) en stelt hij de retorische vraag: “Dit soort landschappen doen iedereen toch goed?”

De crux zit ‘m natuurlijk hierin: zulke landschappen betoveren juist omdat mensen er wegblijven. Als iedereen daadwerkelijk massaal naar Tibet zouden reizen, zouden de bijzondere dieren acuut vertrekken (of worden afgemaakt). Er zit ook een morele component aan de activiteit van Tesson en Munier, maar daar last de documentaire helaas geen bijzin voor in: die dieren laten zich natuurlijk niet zien omdat ze mensen wantrouwen, en daar hebben ze alle reden toe. Waar zo’n ontmoeting het voor Munier en Tesson een magische ervaring is, wordt het leven van de sneeuwluipaard alleen maar in de war gebracht als zijn leefgebied wordt verstoord door deze twee nieuwsgierige figuren.

Tijdens de mooiste momenten in The Velvet Queen klinkt er geen voice-over, maar alleen de bezwerende muziek van Warren Ellis. Kalme composities zijn het, die als je niet oplet zo vervliegen. Dat is de kracht ervan: pas als je bij de soundtrack stilstaat hoor je hoe geraffineerd en mooi die in elkaar steekt. Oftewel: schoonheid genoeg, alleen moet je wel opletten, anders is het moment alweer weg.