The Spy Who Came in from the Cold

Behalve dat hij buiten bleef

We kunnen hierover discussiëren maar The Spy Who Came in from the Cold van Martin Ritt is waarschijnlijk de beste verfilming ooit gemaakt van een roman van John le Carré.

Als ik The Spy Who Came in from the Cold in een soort haiku zou moeten vangen, dan zou het de monoloog van Rutger Hauer uit Blade Runner zijn. Hauer zegt dat hij ‘attack ships on the shoulder of orion’ heeft gezien en ‘c-beams zag glinsteren in de duisternis’. Een paar zinnen die aan zijn tegenspeler Harisson Ford duidelijk maken hoeveel van het universum de androïde op zijn reizen heeft gezien. Die zinnen gaan echter niet over veel gezien hebben. Ze gaan over tijd. Al die momenten verloren in de tijd, zegt Hauers personage dan. “Als tranen verloren in de regen.”

Dat is precies de melancholie die The Spy Who Came in from the Cold van Martin Ritt in z’n ziel draagt. Het gevoel dat al die moeite die de spionnen doen om intriges en complotten op te zetten, mensen te verleiden, of reputaties te verwoesten, futiel is. Dat gevoel is het destillaat, zou je kunnen zeggen, als je de film helemaal droog zou koken. Niet dat Alec Leamas (een van de beste rollen die Richard Burton ooit speelde) een man van tranen is. Het verdriet zit dieper. Het is gehard door cynisme. Soms lijkt het alsof Leamas een spottende blik heeft. De dingen niet meer serieus neemt. Of juist te serieus. Een blik die zegt: “Ha, jullie kleine mensen die zichzelf heel wat vinden. Denken jullie nou echt dat het nog iets uithaalt wat we doen?” Maar als je langer kijkt, is het geen spot. Het is de blik van iemand die verloren is, die zichzelf verloren heeft. Ja, hij werkt mee aan het plan om de reputatie van iemand in de Oost-Duitse geheime dienst beschadigen. Maar grip heeft hij al lang niet meer. Veel minder dan hij zelf beseft, blijkt later in de film.

Zelfs de stijl van de film lijkt die futiliteit te erkennen. Het regent niet, zoals het vaak regent in oude spionagefilms. Banden piepen niet in bochten. Achtervolgingen? Niet de moeite van het proberen waard, lijkt het. Net als al die andere tropes van het spionage-genre. Soms vallen schoten, maar niet om spanning op te voeren, meer als interpunctie van de stilte. Dat is een van dingen die direct opvallen in deze spionageklassieker: de stilte. Het is nergens druilerig en schaduwrijk, het is vooral stil. Behalve de schoten zijn het woorden die de stilte doorklieven en op de een of andere manier versterken. Omgevingsgeluid hoor je nauwelijks. Alsof de film wil zeggen: dit is een andere wereld, los van de realiteit waar de meeste van jullie in leven.

Ook spanningsopbouw lijkt de film een gepasseerd station te vinden. Tegenwoordig raken studio’s en testpubliek en scriptdoctors in een stupor als je de kijker niet voortdurend als een peuter aan de hand neemt. Maar wat deed Martin Ritt in deze film? Direct na de openingsscène, waarin een spion bij Checkpoint Charlie in Berlijn wordt neergeschoten door Oost-Duitse soldaten, vliegt Leamas naar Londen voor een gesprek met een chef. Ze besluiten de man die verantwoordelijk is voor de executie, Hans-Dieter Mundt, verdacht te maken in de ogen van de Oost-Duitse geheime dienst, zodat hij gestraft zal worden.

Maar dan, alsof je plotseling in een andere film bent beland, wandelt Leamas een arbeidsbureau binnen en gaat aan de slag in een buurtbibliotheek ergens in Londen. Minstens vijftien minuten duurt het vervolgens voordat je als kijker ook maar het minste idee hebt van wat er aan de hand is. Dat is lef hebben. En het is slim, want het haalt je als kijker meer het verhaal in, dan wanneer je geamuseerd naar achtervolgingen zou kijken. Nu ga je je afvragen wat er aan de hand is. Toch zullen weinig filmmakers die tempowisseling tegenwoordig aandurven. Het is bijna een provocatie: overschakelen van een executie en een geheimzinnige ontmoeting naar een man die boeken categoriseert in een kleine buurtbibliotheek.

Let wel. Dit alles in 1965, de tijd waarin de eerste James Bond-films door hun immense populariteit de toon bepaalden voor het spionagegenre. Nee, zei Ritt, ik wil geen valse heroïek en geen spion die bij elke wending in de plot de situatie meester is. Ik wil iemand die nauwelijks grip heeft op wat er om hem heen gebeurt. Ook al denkt hij zelf van wel. Spionage is een tragedie. Laemas noemt zichzelf ook geen spion, veel te romantisch. Hij omschrijft zichzelf zo aan een Oost-Duitser: “I’m a man, you fool. Don’t you understand? A plain, simple, muddled, fatheaded human being. We have them in the West, you know.

Onder alle strak georkestreerde wendingen in de intrige rommelt de chaos van de Koude Oorlog. Een oorlog waar Ritt eerder in z’n carrière nog even last van had, toen hij door de heksenjagers van McCarthy op de zwarte lijst werd gezet. Hij had veel linkse vrienden, maar beschouwde zichzelf vooral als een humanist, is te lezen bij een eerdere Criterion-uitgave van de film. Het is vooral die blik waardoor Ritt bij Le Carré een verwantschap vond. Allebei zagen ze hoe kleine mensen als pionnen misbruikt werden en sneuvelden op een slagveld dat voor de wereld nauwelijks zichtbaar was. Het is vooral die blik die de film zo goed maakt.


The Spy Who Came in from the Cold is nu verkrijgbaar op blu-ray (Eureka!, import). De schijf bevat naast de film een essay van Adrian Martin.