The Pigeon Tunnel
Aaneenschakeling van dubbele bodems

The Pigeon Tunnel
Documentairemaker Errol Morris doet in The Pigeon Tunnel een poging om in de ziel van auteur en oud-spion John le Carré te kijken. Het resultaat is een uiterst fascinerende sparsessie tussen twee welbespraakte éminences grises.
In de wereld van John le Carré (1931-2020) was niets wat het leek. Zijn spionageromans waren geïnspireerd door zijn werk als geheim agent voor de Britse geheime diensten MI5 en MI6. Zijn fictie was, zoals de auteur zelf het omschrijft in de documentaire The Pigeon Tunnel, gebaseerd op een realiteit, niet de realiteit.
In gesprek met documentairemaker Errol Morris (The Fog of War, 2003) zet Le Carré uiteen dat er niet één realiteit bestaat, de geschiedenis is “een chaos”. Als voorbeeld noemt hij een auto-ongeluk met meerdere getuigen, die allemaal een ander perspectief hebben op wat zich heeft voltrokken.
Morris gaat in zijn nieuwste film, die Le Carré’s autobiografie uit 2016 als uitgangspunt neemt, naarstig op zoek naar het perspectief of realiteitsbeeld van zijn hoofdpersonage. Dat blijkt een flinke beproeving. Terwijl Morris vanachter de camera af en toe een vraag stelt, houdt Le Carré ogenschijnlijk zijn kaarten voor de borst. De auteur, die vlak voor zijn dood door Morris werd vereeuwigd, heeft heus wel belangwekkende verhalen te vertellen, zoals over zijn jeugd, maar benadrukt ook meerdere keren dat hij al van jongs af aan leerde dat de waarheid er niet altijd toe doet.
Zo komt hij erachter dat je in het leven best ver kunt komen als je grappige verhalen kunt vertellen, een façade kunt ophouden. Kortom, Le Carré wordt een acteur. En is een spion dat de facto niet ook? Niets meer of minder dan een kameleon: een mens die zich eenvoudig in andere mensen kan verplaatsen. Daar komt ook manipulatie bij kijken, vertelt Le Carré in de eerste akte van Morris’ film. Zorg tijdens verhoren dat er een (al dan niet kunstmatige) band ontstaat tussen jou en de verhoorde. Zorg dat er een afhankelijkheidsrelatie ontstaat, waarbij de verhoorde tot de realisatie komt dat hij voor een goede afloop afhankelijk is van de welwillendheid van de verhoorder.
Van zowel Morris (die privédetective was voor hij filmmaker werd) als Le Carré is bekend dat ze goede verhoorders zijn. De twee nestors proberen in The Pigeon Tunnel allebei op de stoel van de verhoorder te gaan zitten, en dat is onmogelijk. Maar Le Carré weigert de rol van de dupe te spelen, de verhoorde die aan het kortste eind trekt.
Opvallend genoeg biecht de auteur tegen het einde van de film op dat hij toch echt het achterste van zijn tong heeft laten zien. Dat zegt hij nadat Morris zich hardop afvraagt of hij het onderwerp van zijn film niet harder aan had moeten pakken. Maar wat wil je dan, vraagt Le Carré zich af: “Had ik moeten snikken voor de camera?” De oud-spion bedoelt het cynisch, maar lijkt ook te suggereren dat hij, als Morris aan zou dringen, best een act zou willen opvoeren.
The Pigeon Tunnel is, en dat komt geenszins als een verrassing, een aaneenschakeling van dat soort dubbele bodems. Elke scène is multi-interpretabel, in elke kamer bevindt zich wel een deur naar een nieuwe onontdekte kamer. En Morris weet natuurlijk maar al te goed dat de hoofdpersoon van zijn film in ons collectieve geheugen is gearchiveerd onder zijn pseudoniem John le Carré, en niet onder zijn werkelijke naam, David John Moore Cornwall.
Een herinnering uit Le Carré’s jeugd vormt het centrum van de film, en geeft hem zijn titel. Als hij als kind met zijn vader op vakantie is in Monte Carlo, mag hij met hem mee naar een casino. Tussen het gokken door bivakkeert Le Carré’s vader op het dak van het gebouw, waar hij samen met andere casinobezoekers op duiven schiet. De beesten worden via een ingenieuze constructie van tunnels de lucht in gedreven. De vogels die een schietronde overleven eindigen weer onder het dak, in afwachting van de volgende nachtmerrie. Morris reconstrueert deze herinnering in een filmische flashback. De acteurs die Le Carré en zijn vader vertolken ogen generiek. Zoals dit soort reconstructies in Morris’ films vaker iets abstracts hebben. Ze vertegenwoordigen een aangedikte versie van een realiteit, niet de realiteit. De flashbacks zijn als herinneringen, waarbij alleen de hoofdzaken zijn blijven hangen.
De scène op het dak van het casino fungeert ook als een grotere metafoor. John le Carré leefde bij gratie van zijn werk, zijn boeken hielden hem op de been. Maar hij zat ook gevangen in zijn eigen verhaalwereld die hij “volgestopt had met zijn eigen mensen”. De duiven zijn als spionnen die grote risico’s nemen en hiervoor niet worden beloond. Of als auteurs die maar moeten schrijven, omdat ze hun identiteit ontlenen aan wat er uit hun pen vloeit. Gaandeweg dient zich dan ook een beeld aan van een man die vastgeroest was in zijn rol als oud-spion en romancier.
Een pregnante vraag rijst: als je altijd acteert, een rol speelt, wat blijft er dan over van je eigen identiteit? Le Carré heeft het in de film wel over “pogingen tot zelfkennis, kleine glimpen van wie je eigenlijk bent”. Maar het lijkt erop dat hij daar niet in is geslaagd. Als kijker denk je: als hij dat zelf al niet kon, dan zal Morris dat ook niet lukken. Dat klopt, maar alleen al de poging die de documentairemaker doet om in Le Carré’s ziel te kijken blijkt buitengewoon de moeite waard.
The Pigeon Tunnel is vanaf 20 oktober te zien op Apple TV+ (VoD).