The Man Who Sold His Skin

Ernst onder een satirische deken

The Man Who Sold His SKin

In het voor een Oscar genomineerde The Man Who Sold His Skin, over een Syriër die in ruil voor toegang tot Europa zijn huid verkoopt aan een Belgische kunstenaar, leiden groteske taferelen tot een dieper inzicht in het pijnlijke lot van vluchtelingen.

Aan het begin van de vorige eeuw was het niet vreemd voor musea opgezette mensen tentoon te stellen. Denk aan de Inuit die na expedities van de Amerikaanse ontdekkingsreiziger Robert E. Peary belandden in het American Museum of National History. De nieuwste speelfilm van de Tunesische filmmaker Kaouther Ben Hania – genomineerd voor een Oscar voor beste buitenlandse film – roept herinneringen op aan deze abjecte praktijk. Yahiya Mahayni, in Venetië uitgeroepen tot beste acteur in het Orrizonti-programma, speelt de Syrische vluchteling Sam Ali. Wanneer deze na een jaar in Beiroet nog geen mogelijkheden ziet Europa te bereiken, doet een Belgische kunstenaar hem een aanbod dat hij niet kan weigeren.

Jeffrey Godefroi (Koen De Bouw) heeft het plan opgevat de ongerepte rug van de afgetrainde Ali te gebruiken als canvas voor een gigantische tatoeage van Ali’s (toekomstige) Schengenvisum. De ironie ligt er dik boven­op: als Ali eenmaal een levend kunstwerk is – een eufemisme voor koopwaar – dan mag hij volgens de internationale regels vrij reizen. De deal is dan ook: een visum voor een visum en op gezette tijden als een aapje in een kooi poseren in een Brussels kunstmuseum. Het is van meet af aan evident wie hier aan het kortste eind trekt.

Ali gaat erin mee, onder meer omdat hij stiekem droomt dat de liefde van z’n leven, die door omstandigheden voor een andere man heeft gekozen, uiteindelijk bij hem terugkomt. Maar eerst moet hij een deel van z’n lijf opofferen. In de openingsscène wordt Ali’s getatoeëerde rug gevat in een close-up; moedervlekken en donshaartjes zijn goed zichtbaar. Dan schakelt Ben Hania naar het verleden, naar Ali’s ongeschonden rug en betere tijden. Zo zien we in de eerste akte hoe hij zijn geliefde tijdens een treinreis in Syrië ten huwelijk vraagt, waarop een dansnummer losbarst dat niet zou misstaan in een klassieke Hollywoodfilm.

Ben Hania springt voortdurend van de hak op de tak, met een eclectische film tot gevolg waarin de ernst van het verhaal, over het tragische lot van vluchtelingen, wordt bedekt met een satirische deken. Dit is een uitstekende zet. Groteske details vertellen een groter verhaal, zoals een close-up van een pukkel op Ali’s rug die vakkundig wordt uitgeknepen zodat hij weer kan poseren, of de huidkleurige leren heuptas waarin Ali zijn fonkelnieuwe paspoort bewaart. Het toont de tragische kloof tussen het Oosten en het Westen, waarmee Ben Hania bewijst dat aan de lokroep van de overtreffende trap soms gehoor dient te worden gegeven.