THE DEVIL’S MINER
Diep graven in de mensenetende berg
The devil’s miner slaagt erin de stoffige ellende en beklemmende benauwdheid van een Boliviaanse mijn voelbaar te maken. Door de duivel fanatiek te paaien, hopen de mijnwerkers gespaard te blijven.
"Ik krijg altijd het semi-champignon-kapsel. Met een champignonkapsel mag je niet naar school, dan is je haar te lang." En: ‘Mijn moeder houdt van horrorfilms, mijn zusje van cartoons. Ik vind soaps stom.’ De uitspraken klinken als die van een doorsnee schooljongen in een land van schooluniformen en strenge regels, die zijn avonden doorbrengt met televisie kijken. Ze komen echter uit de mond van de veertienjarige Basilio Vargas, die vaker in vijfhonderd jaar oude zilvermijnen werkt dan op school zit, en alleen op zondagavond tv kan kijken, als de accu het tenminste doet. De citaten zijn afkomstig uit twee van de schaarse momenten in de documentaire The devil’s miner waarin Basilio eventjes kind is. Gedurende het grootste gedeelte van de documentaire zien we de Boliviaanse jongen in de rol van mijnwerker en, bij gebrek aan een vader, als gezinshoofd.
The devil’s miner is een verslag van het dagelijks leven van Basilio en is geen politiek pamflet: er wordt niet gezocht naar een oorzaak of een schuldige van de erbarmelijke omstandigheden van de mijnwerkers. Impliciet gaat de film over onrecht maar dat komt niet expliciet naar voren. Basilio’s leven wordt haast als vanzelfsprekend en normaal neergezet. Natuurlijk is dat leven helemaal niet normaal, en de film laat je achter met het gegeven dat Basilio geen kant op kan en waarschijnlijk jong zal sterven als hij er niet in slaagt aan het stof van de mijn te ontsnappen en te gaan studeren.
Mensenbloed
Rode draad in de film is Tio, de duivel die diep in de aardkorst de lakens uitdeelt. De katholieke bewoners van de Cerro Rico geloven dat Tio de kracht is achter de ongelukken die in de mijn gebeuren. De berg heet dan ook ‘de mensenetende berg’, en Tio drinkt mensenbloed. Alleen als de afbeelding van Tio, met rood doorlopen ogen en puntige horens, genoeg sigaretten, drank, cocablaadjes en lamabloed krijgt zal hij de mijnwerkers sparen. Het bijgeloof fungeert als houvast in een situatie waarin de mijnwerkers geen controle hebben over hun eigen lot. Het is voor de arbeiders de enige manier om iedere dag weer de mijnen in te gaan, wetende dat er een kans is dat ze er niet levend uitkomen.
De film laat niks aan de verbeelding van de kijker over, doordat de camera mee de mijnen in gaat, ook tijdens het werk op gevaarlijke plekken waar het instortingsgevaar groot is en giftige gassen ieder moment de kop op konden steken. Regisseurs Davidson en Ladkani zagen zich genoodzaakt een klein formaat digitale camera te gebruiken, tegen stof beschermd door plastic zakken. Voor een grotere camera was geen ruimte in de nauwe ondergrondse gangen, net zo min als voor lampen. De vlammetjes van de mijnwerkerslampen fungeerden als belichting. De beelden zijn daardoor vaak vaag, en de verstikkende benauwdheid en voortdurende angst is op die momenten bijna te voelen.
Lotte de Wit