The Constant Gardener
Machtsspelletjes met menselijke proefkonijnen
In The Constant Gardener houdt Fernando Meirelles de verontwaardigde toon van John LeCarré’s gelijknamige roman uitstekend in stand. Westerse multinationals die zich misdragen in de derde wereld worden terecht aan de schandpaal genageld in een grimmig drama.
Het zou mooi zijn als er uit Afrika alleen nog maar films kwamen over Senegalezen, Algerijnen en Tanzanianen die ijdel rondhangen in rokerige cafés, babbelend over de Liefde en de zin van het Leven. Niet omdat zulke films per definitie een lolletje zijn voor de bioscoopganger, maar wel omdat het zou betekenen dat de Afrikanen zich luxeproblemen kunnen veroorloven.
Voorlopig kunnen we zo’n comfortabele Afrikaanse babbelcinema wel vergeten: de tragische verhalen liggen op het door oorlog, ziekte, armoede en uitbuiting sufgebeukte continent voor het oprapen. De hartverscheurende realiteit van Afrika bereikt de bioscoop mondjesmaat en in verschillende vormen: het conventionele realisme van het oprecht verontwaardigde Hotel Rwanda of het vet aangezette melodrama van het tijdens de Zuid-Afrikaanse Waarheidscommissie gesitueerde Red Dust.
In The Constant Gardener blijft een aanklacht tegen de moorddadige praktijken van westerse multinationals recht overeind staan in de overdadige en hyperactieve stijl van Braziliaan Fernando Meirelles. Vooral als de filmmaker neerstrijkt in de treurige maar toch fleurige shantytowns van Nairobi krijgt zijn film dezelfde tastbare levendigheid als de favela’s van Rio de Janeiro in Meirelles’ imposante debuutfilm Cidade de Deus (City of God).
Farmaceut
John LeCarré, die in zijn Koude Oorlog-thrillers nog grossierde in gedesillusioneerde beroepsspionnen, trof na het vallen van het IJzeren Gordijn een wereld aan waarin de smerigste spelletjes ten koste gaan van de meest weerloze mensen. In The Tailor of Panama – zowel de film als het boek – werd de pijn nog verzacht door een satirische ondertoon, maar in The Constant Gardener is het de schrijver bittere ernst.
Rachel Weisz komt er als de bevlogen echtgenote van een Britse diplomaat (Ralph Fiennes) achter dat een grote farmaceut in de sloppen van Nairobi illegale experimenten uitvoert met medicijnen. Meteen is al duidelijk dat zij haar sympathie voor de tot menselijke proefkonijnen gedegradeerde Kenianen met de dood zal bekopen.
In een zorgvuldig uitgewerkte flashback- en flashforward-structuur zet scenarist Jeffrey Caine de onthullingen over winstbeluste medicijnenfabrikanten af tegen de intense romance tussen bureaucraat Fiennes en zijn tegenpool, de levenslustige Weisz. Als Fiennes in de voetsporen van zijn dode echtgenote terechtkomt in Londen en Berlijn dreigt de film eventjes te ontaarden in een The Interpreter-achtige hightech-thriller. Maar als de rouwende weduwnaar terugkeert naar Kenia om de ontnuchterende waarheid te ontdekken, overheerst de betrokkenheid bij de Afrikaanse slachtoffers.
Het zou mooi zijn als Afrikanen in films wat minder vaak werden opgevoerd als slachtoffers. Helaas kunnen de Kenianen in The Constant Gardener nog minder invloed uitoefenen op de door geld en macht aangestuurde gebeurtenissen, dan de Britse diplomaat en zijn vermoorde echtgenote. Ook al wordt de boef aan het slot ontmaskerd, een gevoel van machteloze woede overheerst. En zo hoort het ook bij een film die zo’n gruwelijke misstand blootlegt.