The Biggest Little Farm

Paradijs in een zee van monocultuur

The Biggest Little Farm

In het al te gladde, maar hoopgevende The Biggest Little Farm documenteert John Chester hoe hij en zijn vrouw Molly acht jaar ploeterden om hun paradijselijke, biodynamische boerderij uit de grond te stampen.

In Blade Runner 2049 bood Denis Villeneuve in 2017 een uiterst troosteloos beeld van de wereld over dertig jaar. In grootse helikoptershots toont hij de omgeving van Los Angeles, een doodse woestenij waar alle natuur is vervangen door een eindeloze zee van kassen waarin kunstmatig voedsel wordt geproduceerd.

John Chesters documentaire The Biggest Little Farm speelt op diezelfde locatie – het boerenland rondom Los Angeles – maar dan in het heden. Ook hier tonen droneshots soms een schrikbarend beeld: monocultuur met zo ver het oog reikt velden vol hetzelfde gewas. Beelden die schrikbarend dicht bij die van Villeneuve liggen. Maar Chesters toont dat het anders kan, anders moet – niet alleen met deze film maar vooral met de boerderij die hij en zijn vrouw Molly acht jaar geleden begonnen.

Al die jaren filmde Chester ook het lange en moeizame traject van kaalgeslagen land naar levendige boerderij, waarvan The Biggest Little Farm de weerslag is. Het begint als een droom, die (zo geeft het stel openlijk toe) vooral gebaseerd is op hoe boerderijen in kinderboeken worden afgeschilderd – een idylle waar koeien, varkens en kippen alom wroeten en waar de velden vol staan met alle soorten groente en fruit die je maar kunt bedenken. Het wonder is dat hun Apricot Lane Farm er na acht jaar bloed, zweet en tranen ook écht zo bij ligt – een paradijselijk eilandje in een zee van uitstervende monocultuur. Dat is voor een flink deel te danken aan Alan York, de biodiversiteitsdeskundige doe John en Molly in de arm nemen.

Als film stelt het verder weinig voor. Chester boetseerde uit de duizenden uren aan materiaal eerder al een reeks korte films voor Oprah Winfrey’s mindfulness-zender SuperSoul Sunday, en die grenzeloos optimistische toon heeft ook de film. De vertelling voelt in het middendeel bovendien soms wat klakkeloos – ‘en toen en toen en toen’. Ook blijft de film soms tergend vaag over essentiële details – bijvoorbeeld waar onafhankelijk filmmaker John en foodblogger Molly de bakken vol geld vandaan halen om hun boerderij te starten.

The Biggest Little Farm is dan ook vooral een sprookje, met een zeldzaam hoopvolle blik op de toekomst van ons klimaat. Zoals de beste sprookjes is de film het interessantst wanneer er ruimte is voor de duistere kanten. Want de grootste en moeilijkste les die de Chesters moeten leren, is dat de kringloop van de natuur niet kan bestaan zonder eindigheid en dood.