Tea with the Dames

Theatermijmeringen

Grappen genoeg in dit eerbiedige groepsportret van actrices Judi Dench, Maggie Smith, Joan Plowright en Eileen Atkins, maar de onderliggende weemoed is onmiskenbaar.

Vier vriendinnen zitten rond een tafel en halen herinneringen op, zonder haast en zonder zelfcensuur. Al sinds de jaren vijftig zijn ze bevriende concurrenten: allemaal actrices, niet conventioneel knap, maar aantrekkelijk, intelligent, sprankelend aanwezig. Alle vier zijn ze inmiddels gelauwerd, in eigen land een instituut.

Eileen Atkins (1934) is van de vier ‘Dames’ (in Groot-Brittannië het vrouwelijk equivalent van geridderd worden) uit de korte, evengoed voor tv geschikte documentaire Tea with the Dames waarschijnlijk het minst bekend; zij was vooral toneelactrice, hoewel recent film- en tv-werk (Robert Altman’s Gosford Park, tv-serie The Crown) ervoor zorgt dat je haar gezicht herkent, al weet je niet meteen waarvan. Voor Joan Plowright (1929) geldt hetzelfde: als derde echtgenote van toneelgigant Laurence Olivier was ze jarenlang aan het theater verbonden, voordat ze een van die gedistingeerde Britse dames op leeftijd werd die her en der in films opduiken (Enchanted April, Widow’s Peak). Judi Dench (1934) en Maggie Smith (1934) staan dankzij respectievelijk James Bond en Harry Potter in het collectieve filmgeheugen gegrift.

Maar over film gaat dit uit meerdere sessies opgebouwde groepsinterview niet of nauwelijks. Is het wel een interview? Grootste troef van regisseur Roger Michell is dat hij aan mocht zitten bij wat een jaarlijkse reünie blijkt te zijn, in het buitenhuis in Sussex van Plowright en wijlen haar echtgenoot Olivier, hier gewoon ‘lastige Larry’. De vier zijn hun ijdelheid niet kwijt – het poseren voor “véél te veel” foto’s gaat gepaard met veel gesputter – maar eenmaal gezeten met water, thee en champagne ontspannen ze in het mijmerend soort uitwisselen van herinneringen en licht venijnig geplaag dat alleen goede oude vriendinnen zich kunnen veroorloven.

Michell werpt af en toe een vraag in de groep, maar bij een ontwijkend of flauw antwoord dringt hij niet aan. Hoe was het om met jullie echtgenoten te werken? “Welke bedoel je?” De jaren zestig “hadden wij eigenlijk niet nodig, we waren al stout genoeg”, in de jaren zeventig draaide alles om “kleine mensen” (kinderen). Door hun fenomenale gevoel voor dictie en een goede punchline is het allemaal heel vermakelijk, ook voor wie geen idee heeft naar welke theaterdiva’s van weleer verwezen wordt, maar een echt informatieve documentaire is dit niet. Foto’s en clips van toneel- en filmrollen zijn tussendoor gemonteerd als vluchtige collages, waardoor alleen een zweem van nostalgie blijft hangen.

Want dit is ook een harde confrontatie met de vergankelijkheid – voor de kijker misschien nog wel het meest. De weelderige boeketten op tafel heffen het collectieve besef van verwelken niet op. De vier zijn oud, echt oud, en vaak zo “éénzaam”, aldus Smith. “Jullie niet?” Plowright is door een oogaandoening blind geworden, en Dench is de enige zonder gehoorapparaat (“Maar je moet er wel één, Jude!”). Ze lachen erom, met hese stemmen, maar droevig blijft het. Goddank dat ze, met angst als ‘brandstof’, hun levens hebben kunnen wijden aan de verbeelding.