TAXIDERMIA
Neuken, eten en eeuwig leven
Oef. Die tweede film. Da’s altijd moeilijk. Zeker als je met je debuut zoveel succes hebt gehad als Hongaar György Pálfi met hukkle. Gelukkig biedt taxidermia genoeg stof (of kunnen we beter zeggen: vlees?) voor een heel oeuvre.
Wie hoort in dit rijtje niet thuis: István Szabó, Béla Tarr of György Pálfi? György Pálfi zegt u, omdat zijn twee films hukkle en nu taxidermia zo anders zijn dan wat we ooit uit Hongarije zagen? Fout! Het zijn Szabó en Tarr, omdat Pálfi in z’n eentje de hele Hongaarse filmgeschiedenis opvreet.
Eten en gegeten worden, daar draait het dan ook om, in de absurd-barokke horroropera taxidermia. En hoe alle vlees de weg van het verderf/bederf volgt. En de mens in opstand komt tegen de begrenzingen van zijn eigen lichaam en daarmee een lange neus trekt tegen de sterfelijkheid. Denk Monty Python meets David Cronenberg. Denk Terry Gilliam meets Luis Buñuel. Denk verder helemaal niets en ‘fasten your seatbelts, it’s gonna be a bumpy ride’ en neem een pilletje in tegen filmische duizelingen, misselijkheid, dubbelzien, slappe lach en geilheid. En dan is taxidermia ook nog eens een politieke allegorie van jewelste.
Bastaardgeneraties
taxidermia is teveel van het goede. Zoveel is zeker. Maar het is niet het soort overdaad dat schaadt. György Pálfi’s tweede is het soort film dat wel heel hard probeert te bewijzen dat de regisseur meer in zijn mars heeft dan het betoverende hukkle (2002). Maar dat mag met tweede films. Bovendien: de film is zo intens, dat je hem wel moet bewonderen. En die betovering is ook bij herzien een half jaar later niet snel over.
Waar gaat het allemaal om? Gebaseerd op de korte verhalen van Lajos Parti Nagy (een van de ‘herscheppers’ van de Hongaarse taal, zoals Pálfi een van de ‘hervormers’ van de Hongaarse filmtaal is) vertelt taxidermia het verhaal van drie bastaardgeneraties Morosgoványi. Vader Vendel is een oversekste soldaat, zoon Kalman wereldkampioen overeten en kleinzoon Lajoska taxidermist (een dierenopzetter met een megalomaan masterplan). Drie generaties en een halve eeuw Hongaarse geschiedenis (de motieven van oorlog, onderdrukking en bevrijding zitten ook heel letterlijk in de drie verschillende episodes) worden door Pálfi ingezet voor een tegendraadse metafysische bespiegeling over de vraag wat er eigenlijk van de mens overblijft als zijn lichaam verdwijnt. Kortom: het nut van al dit ondermaanse geneuk, gevreet en gewerk.
Masturbatietechnieken
Pálfi’s vertelling is lineair en multidimensionaal tegelijkertijd. Belangrijker dan zijn geschiedschrijving is de associatieve tocht die hij onderneemt door een visueel universum. taxidermia wordt niet door een plot voortgedreven (al is die er wel, inclusief idiote ontknoping), maar door de logica van kleur en vorm. Hij doet wel een beetje denken aan Peter Greenaways a zed & and two noughts (1985), en is een antwoord op Greenaways latere verwijt dat cinema teveel geïllustreerde tekst is. In taxidermia ontstaat filmische causaliteit doordat, bijvoorbeeld, er een bad in een aantal opeenvolgende scènes voorkomt, een kind krijst (of een varken), wonderlijke masturbatietechnieken worden beproefd, of een gat is, waar camera en hoofdpersonen in gelukzalige solidariteit doorheen kunnen gluren.
Dana Linssen